Quantcast
Channel: Resensies - LitNet
Viewing all 1806 articles
Browse latest View live

Recensie: Het geheim van de schildpad: Wat dieren ons leren over lang leven door David van Bodegom

$
0
0

De wereldreis van Darwin op de Beagle in de jaren 1831 tot 1836 heeft ons wereldbeeld radicaal veranderd. Zijn observaties en ontdekkingen brachten hem op het idee van de evolutietheorie: hoe planten en dieren overleven en zich aanpassen aan de omstandigheden.

Maar de reis van de Beagle heeft niet alleen dat gebracht. Onderweg namen de bemanningsleden drie schildpadden mee van de Galápagoseilanden. Ze vingen er veel meer, maar dit drietal bleef het lot om in de soep te belanden bespaard. Ze kwamen in Groot-Brittannië terecht.

Leren lang leven

Dat is de opening van David van Bodegoms boek Het geheim van de schildpad: Wat dieren ons leren over lang leven. Hij neemt ons mee naar de biologie en zoekt verklaringen waarom sommige diersoorten zoveel ouder worden dan mensen. Hij kijkt mee naar de strategie die deze dieren hanteren om zulke hoge leeftijden te halen.

De oudste mens is 122 jaar geworden. De Franse Jeanne Calment wist deze leeftijd te halen. Sinds haar overlijden in 1997 is nog geen andere mens er overheen gekomen. De oudste schildpad van wie we weten hoe oud die is geworden, heeft meer dan het dubbele gehaald.

Dat was de Indiase schildpad Ad’Waita, die 255 jaar oud is geworden. De schildpad die Darwin gekend had, Harry, die eigenlijk Harriet bleek te zijn, werd 175 jaar. Zij stierf in de botanische tuin van Brisbane. Haar reisgenoot Tom, die eveneens een vrouwtje bleek te zijn, is nog in opgezette staat te bewonderen in het Queensland Museum.

Stage in het Afrikaanse Ghana

David van Bodegom is verouderingswetenschapper. Hij kijkt met belangstelling om zich heen en probeert te ontdekken waardoor je oud kan worden. Dat begon al tijdens zijn studie, waarbij hij zich tijdens een stage in het Afrikaanse Ghana verwonderde over het feit dat sommige mensen daar zo ontzettend oud werden.

Hij ontdekte dat de belangrijkste oorzaken in de leefgewoontes van deze mensen zit. Ze bewegen meer, staan dichter bij de natuur en hebben een bijzonder gebalanceerd dieet. De moderne westerse mens die hamburgers en chips gewend is, noemt het karig. Maar de noten en bessen geven deze mensen in Afrika hun respectabele en vooral gezonde ouderdom mee.

Dieren én planten

In Het geheim van de schildpad kijkt de Leidse arts David van Bodegom mee naar het dierenrijk en soms ook het plantenrijk. Wat maakt sommige diersoorten ouder dan andere? Om maar met de deur in huis te vallen: hij leert ons niet hoe wij de hoge leeftijd van een schildpad, walvis of noordkromp kunnen halen.

Om met de laatste te beginnen: de noordkromp is een schelpdier dat ook in de Noordzee voorkomt. In 2006 is bij IJsland een exemplaar opgevist dat 507 jaar oud bleek te zijn. Aan de hand van de schelp kon een half millennium aan geschiedenis worden achterhaald.

Zo konden ze precies de kleine ijstijd terugvinden en het jaar 1815, het jaar zonder zomer door de vulkaanuitbarsting van de Tambora.

Wetenswaardigheden

Allemaal wetenswaardigheden die David van Bodegom zo uit zijn mouw lijkt te schudden. De anekdotes die hij hierbij aanlevert, zijn minstens zo interessant. Wie wist dat de leeftijd van walvissen gemeten wordt aan de hand van oorsmeer?

Walvissen en dolfijnen maken oorsmeer aan net als mensen, maar bij hen stapelt de oorsmeer zich op tot een prop omdat het aan de buitenzijde is afgesloten. Als je deze oorsmeerprop in de lengte doorsnijdt kun je een soort jaarringen tellen. (34)

Misschien niet zo smakelijk om te lezen bij het eten. Als je de anekdote erbij leest van de harpoenpunt uit 1890 die in deze walvis zat, is het verhaal compleet. Heerlijk om te lezen en David van Bodegom weet op elke bladzijde van dit boek wel van dit soort verhalen te vertellen. Een genot om te lezen. Dan neem je de oorsmeer wel voor lief.

Geheim verklappen?

Het geheim van de schildpad zal ik niet verklappen. Lees daarvoor maar dit zeer interessante boek. Want het is een plezier om te lezen en je leert er veel van.

Zo is het helemaal niet erg als je eens een maaltijd mist of een tijdje wat minder vet en suiker eet. Net als dat bewegen goed voor je is. Maar vergeet de marathon, daar slijt de boel veel te hard van.

Kortom, buitengewoon interessant om te lezen, waarbij de gezondheidstips zeer handig en leerzaam zijn. Een boek ter lering én vermaak. David van Bodegom weet deze beide elementen prachtig en overtuigend te combineren in Het geheim van de schildpad.

............

Het geheim van de schildpad: Wat dieren ons leren over lang leven 
David van Bodegom 

Uitgeverij: Atlas Contact, 2019 
ISBN: 9789045038933 
Prijs: € 19,99 (pocket) 
Bestel

............

The post Recensie: <i>Het geheim van de schildpad: Wat dieren ons leren over lang leven</i> door David van Bodegom appeared first on LitNet.


Resensie: Sypaadjie deur Alma Rossouw

$
0
0

Skrywer: Maryke Roberts
Titel: Sypaadjie
Skrywer: Alma Rossouw
Uitgewer: Wenkbrou
ISBN: 9780799395150

Sypaadjie handel oor twee vroue, Leah en Hannah. Leah is Suid-Afrika se rykste vrou maar sy het haar lus vir die lewe verloor. Haar assistent, Ean, is verlief op haar, maar Leah is gay. Leah loop haar universiteitsliefde, Hannah, raak wanneer sy die Kaapse tak van haar onderneming kom regruk. Hannah is op die oogaf sorgeloos en geniet die lewe.

Leah dra egter 'n donkerte met haar saam en staan eintlik op die rand van die samelewing. Sy is 'n onvergenoegde voyeur. Hannah is iemand wat vir Leah weer in die kring van die lewe kan trek, maar Hannah se hart is yskoud.

Die boek word onder Lapa se nuwe druknaam, Wenkbrou, uitgegee. Dis die tweede boek wat ek onder hierdie druknaam lees. Uitgewers het met die bekendstelling van die druknaam gesê dat die mark reg is vir "aweregse stories" en ook vir stories wat nie noodwendig genre-gerig is nie. Wenkbrou "skroom nie weg van sensitiewe temas nie".

In hierdie boek kom die tema van die liefde tussen twee vroue wat baie gelowig is weer na vore, net soos in Smit Motors, die eerste boek onder die Wenkbrou-druknaam. Lesbiese liefde en seks word verwoord en kan dalk daartoe lei dat die boek se trefkrag nie so wyd strek nie.

Ek het die boek minder geniet as Smit Motors, maar bloot omdat Sypaadjie net 115 bladsye beslaan en dit vir my voel die storie teen 200 km per uur reis. Voor jy regtig kan identifiseer met elke karakter, het ons al weer aangeskuif. Dis jammer, want Alma se karakters is interessante mense en daar is beslis ruimte om baie meer oor hul kompleksiteit te vertel.

Maar dan lees ek 'n onderhoud op LitNet waarin vertel word dat Alma op haar Facebook-blad genoem het Sypaadjie is 'n "romanse, vol millenniër-kinkels". Sy vertel dat die "boek jou gaan laat ontspan, maar dit gaan jou ook uitdaag om anders oor dinge en mense te dink. Ek vermoed dit is waar die bemarking van 'millenniër-kinkels' inkom, 'n generasie wat net wil liefhê en in vrede wil leef gaan jou bietjie uitdaag om dieselfde te doen. Ek wonder of millenniërs ooit weet wat 'n millenniër werklik is. Is ek tussen 1981 en 1996 gebore, ja. Is ek verslaaf aan tegnologie en my selfoon? Ja, maar dit maak ook deel uit van my werk. Ek wil glo dat ek neig na die meer open-minded-do-gooders millenniër. Ek dink ook ek is bietjie meer hardwerkend as wat Generasie X die millenniër beskryf."

Hierdie stelling gooi my effe van spoor af: my indruk van millenniërs is dat hul fone 'n verlengstuk van hul arm is; dat hul aandagspan bitter kort is en dat hulle alles in 'n oogknip wil hê, ervaar of oordeel. Dat dinge moet gebeur soos hulle voorskryf; hulle maklik hul opinie lug en heeltemal gestroop is van die wag-voor-die-mond-sindroom wat só kenmerkend van Afrikaanssprekendes is.

Die boek slaag dalk met 'n millenniër-kinkel bloot as die millenniër die mark is, want jy kan dit binne 'n uur deurlees.

Die feit dat Alma sê hulle 'n "generasie is wat net wil liefhê en in vrede wil leef", is vir my effe vergesog.

Soos in my vorige resensie oor ’n Wenkbrou-boek genoem, het die uitgewers met die bekendstelling van Wenkbrou gesê dat hul teikenmark "mense wat lief is vir boeke buite genres" is. Maar sover is dié boeke juis weer binne hul eie genre: selfdegeslagliefde. En as dit 'n sensitiewe onderwerp is, moet dit dalk eerder in die hoofstroom gepubliseer word, sodat dit die onderwerp meer hoofstroom-verteerbaar kan raak en help om stereotipes af te breek.

Dis lekker ligte vermaak, ideaal vir jou handsak as jy in 'n lang ry moet sit en wag, by die spreekkamer vir 'n dokter wat laat is met afsprake, jou paspoort moet hernieu en binnelandse sake die ure laat draal, of 'n uur met 'n koffie en lekker boek wil ontspan.

Maar dit bied nie regtig pitkos of dieper insigte nie.

 

The post Resensie: <em>Sypaadjie</em> deur Alma Rossouw appeared first on LitNet.

Soekmekaar deur Dana Snyman: 'n lesersindruk

$
0
0

Titel: Soekmekaar
Skrywer: Dana Snyman
Uitgewer: Tafelberg
ISBN: 9780624088660

Soekmekaar, die nuutste boek deur Dana Snyman, is alles wat mens verwag van Snyman se skryfwerk. En dalk meer.

Soos wat ek gelees het, het ek probeer onthou wat in al sy vorige boeke geskryf staan. Ek wil my verbeel dat sy boeke oor die jare al meer en meer persoonlik geword het. In Soekmekaar onthul hy sommer baie van homself en sy familie. Die familie het natuurlik lank op die klein dorpie Daniëlskuil in die Noord-Kaap gewoon, maar mens moet ver soek in sy skryfwerk om iets oor Daniëlskuil op te spoor. In Soekmekaar is daar egter ’n vertelling van ’n Republiekdagviering op dié dorp in 1971 waarby die familie betrokke was, en waar hy ook ’n paragraaf of twee skryf oor sy mees onlangse besoek aan die dorp.

Dit is egter Snyman se uitgebreide vertellinge van Ventersdorp en sy mense waar die boek uiters onthullend word. Vir myself as ’n boorling van Noordwes, is dit ’n wêreld wat mens dink jy ken. En tog ook nie. Ek onthou ook die 1990’s en vir Eugène Terre’Blanche goed. Ek het eenkeer na ’n prosessie van die Afrikaner-Weerstandsbeweging (AWB) in die dorpie Bloemhof gaan kyk. ’n Prosessie met perde, as mens dit so kan noem. En die onsinnige magsvertoon van kinders, wat geen indruk op my gemaak het nie. Snyman skryf oor sy verhouding met Terre’Blanche, en hulle gedeelde liefde vir die Afrikaanse poësie. Snyman se predikantvader had ’n rang van hoofkapelaan in die AWB, en was uiteraard dus huisvriende met Terre’Blanche. In een van die dramatiese vertellinge in die boek, hoofstuk 22, getiteld “Ventersdorp – ’n ware lewensdrama”, met as subtitel tussen hakies “(Opsomming vir ’n boek wat nie geskryf gaan word nie)”, vertel Snyman hoe hy as Huisgenoot-joernalis deur sy redakteur verplig is om ’n ongemaklike onderhoud met Terre’Blanche te gaan voer. Die drama wat daar afspeel, kan mens skoon aanvoel soos jy lees.

Die tyd het egter alles verander. Die AWB kon die nuwe Suid-Afrika nie stop nie. En Snyman vertel later roerend hoe sy ma uiteindelik uit die Hervormde Kerk begrawe is omdat die Afrikaanse Protestantse Kerk nie die familie se swart arbeiders wou toelaat by die begrafnis nie.

Dana Snyman se grootste kritici verwyt hom konstant daarvoor dat sy boeke wemel van wit skuld. Diesulkes moet maar liefs ver wegbly van Soekmekaar af. Of nee, miskien moet ek niemand ontmoedig om die boek te lees nie. Maar wees gewaarsku. Gelukkig is dit darem ook nie alles net politiek politiek politiek nie. Tipies van Snyman is daar ook sosiale kommentaar. Hoofstuk 18, getiteld “John-Henry”, ’n stuk kritiek teen die sogenaamde goedvoelteologie, het ek al voorheen gelees, maar dit is so treffend dat mens dit sommer weer wil lees. Daar is ook ’n hoofstuk oor Karel Schoeman – die groot skrywer van wie baie mense ook hulle eie ervaringe kan vertel. En daar is ’n stuk oor die skrywer JP Nel. In hoofstukke 51 en 52 reis Snyman na Suid-Afrika se buurland Mosambiek, waar hy besoek aflê by die Trichardt-gedenkmuur, ter nagedagtenis aan die mense van die Trichardt-trek wat tydens die Groot Trek van 1838 daar oorlede is. Die verhaal getiteld “Barend”, wat om ooglopende redes my aandag getrek het, en wat ek eerste gelees het, sou egter weer vierkantig onder die vaandel van blanke skuld kon ressorteer.

Daar is verskeie ander hoofstukke waarop mens hier sou kon voortborduur, maar in essensie is Soekmekaar weereens ’n briljante boek deur ’n geliefde Afrikaanse skrywer. Dit is ’n boek wat lesers gaan aangryp en roer. Heelwat van die verhale is al voorheen  in die media en sosiale media gepubliseer, maar ek vermoed nie almal nie. Die vertelling van Snyman se reis na Bloemfontein na sy verloofde, Anette Roberts, se tragiese heengaan, is ook opgeneem in die boek. Op sy kenmerkende manier worstel Snyman in Soekmekaar voort met Afrikaneridentiteit. Daar is ook hoofstukke waar hy besin oor Steve Hofmeyr en die laertrekkery van sy mense. Dit word dan weer gebalanseer met die verval van die land en die wanhoop en armoede, wat hom egter telkens weer uitbring by stories van hoop. Dit is hierdie nimmereindigende siklus van Snyman se skryfwerk waarvan sy aanhangers net nooit genoeg kan kry nie. Omdat dit so eerlik is en jy jouself daarin herken, en ook jou eie wêreld daarin kan raaksien.

Snyman se predikantvader het ’n getekende kopie gehad van Andries Treurnicht se boek Credo van ’n Afrikaner. Ek onthou die boekie. Dit was in so ’n geel omslag, en ek het self eens deur daardie opstelle van Treurnicht geworstel. In die slotverhaal vertel Snyman egter hoe hy van die boek ontslae raak, want “dit is ’n padkaart na nêrens” (bl 229). Treurnicht was eens ’n prominente leier binne die Nasionale Party, ’n sterk kandidaat vir latere presidentskap van die land, maar het uiteindelik die leier van die wegbreek-Konserwatiewe Party (KP) geword. In ’n hoofstuk met dieselfde titel as daardie boek lys Snyman ’n versameling gesegdes waarvan baie vandag verdag is, maar wat sy lesers sal eien as tipiese Afrikaanse sêgoed uit die verlede. Hy kom dan tot die volgende ontnugterde gevolgtrekking: “Soveel van wat ek is, is onder beleg en verdenking. Ek is ’n onseker, wankelende Afrikaner (150).

Soekmekaar is ’n boek vol van onsekerheid, maar ook een van sekerheid kry van wat agtergelaat moet word op die pad vorentoe.

Lees ook:

Op pad deur Dana Snyman: ’n lesersindruk

 

The post <em>Soekmekaar</em> deur Dana Snyman: 'n lesersindruk appeared first on LitNet.

Filmresensie: Late night

$
0
0

Late night
Draaiboek: Mindy Kaling
Regie: Nisha Ganatra
Akteurs: Emma Thompson, Mindy Kaling, John Lithgow, Hugh Dancy, Reid Scott

Wat ’n onverwagte plesier is hierdie film nie! En baie daarvan is te danke aan die puik draaiboek deur Mindy Kaling, wat ook teenoor Emma Thompson in die hoofrol speel.

Thompson is Katherine Newbury, die Britse aanbieder van ’n Amerikaanse laataand-geselsprogram. Ná 28 jaar op TV is sy ’n legende, maar ongelukkig ook uit voeling met die nuwe wêreld van Twitter, Instagram en dies meer. Kortom, haar program het outyds en voorspelbaar geraak en die netwerk dreig om haar te vervang met ’n jonger man. Ironies, want haar span teksskrywers wat net uit mans bestaan, is deel van die probleem.

Molly Patel (Mindy Kaling) is ’n fabriekwerker met ’n brandende begeerte om komediant te word én ’n groot bewonderaar van Katherine. Deur ’n sameloop van omstandighede word Molly aangestel in die plek van die teksskrywer wat pas afgedank is. Sy is vasberade om alles te gee in haar nuwe droomwerk, maar Katherine is allesbehalwe ’n aangename baas, om nie te praat van haar vyandiggesinde manlike kollegas nie.

Late night doen soveel dinge net reg: van uitstaande toneelspel deur Thompson (Kaling het die rol spesiaal vir haar geskryf) tot die raak uitbeelding van vroue wat moet veg vir gelyke staanplek in ’n manswêreld en die bedrieglikheid van die sosiale landskap wat in die laaste dekade onherroeplik verander het. En ónder al die skerp kwinkslae word fyn gekyk na menseverhoudings en dinge soos eerlikheid, opregtheid en getrouheid – waardes wat deur al die eeue nog nooit hulle belangrikheid verloor het nie.

Hoog aanbeveel vir kykers wat hou van komedie met skop!

Sterre: 4

Kyk die lokprent hier:

The post Filmresensie: <em>Late night</em> appeared first on LitNet.

Lesersindruk: Die verevrou deur Jan van Tonder

$
0
0

Titel: Die verevrou
Skrywer: Jan van Tonder

Uitgewer: NB-Uitgewers
ISBN: 9780798170505

Daar is, soos dikwels met goeie boeke die geval is, ’n interessante mengsel van kritiek op Die verevrou. In ’n lesersindruk skryf Sonja van der Westhuizen byvoorbeeld op LitNet dat die boek “’n ambisieuse verskeidenheid onderwerpe en omgewings [dek] wat moontlik die aandag kan aftrek van die ontwikkeling van stewiger karakters”. Daar is “te veel potensiële storielyne en karakters … wat my met onopgeloste vrae gelaat het.”

Daar steek vir my ’n mate van waarheid in Van der Westhuizen se kritiek. Wat gesê word, kan nie eenvoudig net weggewens word nie. En tog is daar baie boeke wat so wemel van karakters. En net soos Van der Westhuizen, is ook ek, alles in ag genome, einde ten laaste heel tevrede met Die verevrou. Op die laagste punt van die kurwe van kritiek sou ek sê dat ek al baie erger gesien het. Op die hoogste punt sou ek sê die boek is ’n lekker eksotiese roman. Dit is geskryf uit die oogpunt van die vroue – uit eie reg lekker verfrissend en indrukwekkend, gegewe dat skrywers heel dikwels uit die oogpunt van hulle eie gender skryf, en dat die skrywer ’n man is. Hoewel daar moontlik te veel karakters is, is dit duidelik wie die hoofkarakter is: Liora, wat op ’n plaas in Algerië grootword. Die storie speel af in Algerië, Suid-Afrika en Frankryk. Dit maak dit uit die staanspoor eksoties. Algerië is ’n plek waarvan die meeste van ons as Afrikaanse lesers nie juis iets weet nie. Volgens Van der Westhuizen is die verhaal ook dalk soms sensasioneel seksueel en gewelddadig eksplisiet – dit was egter glad nie my ervaring van die boek nie.

In Suid-Afrika wentel die storie rondom Oudtshoorn en die volstruisverebedryf. En met die prys van petrol vandag is selfs Oudtshoorn ook maar ’n eksotiese plek vir die deursnee-Suid-Afrikaner – tensy jy dalk self in daardie omgewing woon, of dalk welaf is en kan petrol koop soos jy wil. Die verhaal spring rond tussen die verlede en die hede, en skynbaar ook heel arbitrêr. In Algerië woed ’n bloedige oorlog, waarby Liora betrokke raak. Sy leer egter later die kuns om volstruisvere te bewerk. Heelwat besonderhede van hoe die verhaal ontvou, vloei uit die kinkels van die verhaal, wat mens nie hier wil verklap nie, maar dit word uiteindelik duidelik dat die hoofkarakters hulleself almal met ’n plan in Suid-Afrika in die 1990’s kom vestig.

Dit is hier in Suid-Afrika waar die mees menslike aspek van die verhaal vir my inkom, en waar die storie werklik momentum begin kry. Sonder om die storie te verklap kan mens sê dat dit wat in Suid-Afrika afspeel, glad nie is wat die karakters in gedagte gehad het toe hulle hierheen verhuis het nie. So is dit mos in die lewe – dat die mens planne beraam en die toekoms visualiseer, maar dit speel heeltemal anders uit as wat ons ooit verwag. So was dit ook in Die verevrou.

Hierdie boek gaan nog baie golwe veroorsaak. Ten spyte van die geldige kritiek wat teen die boek bestaan, is dit ’n aangename, verfrissende verhaal. Dit is miskien so dat die karakters nie sterk genoeg ontwikkel nie. Die storie is moontlik te vlietend geskryf. Maar deurdat die verhaal nie drentel nie, word die leser se aandag dalk beter behou. So sal mens in sirkels kan redeneer oor hierdie boek. Ek kan net namens myself praat – ek het die boek boeiend en heel stimulerend gevind. Die verevrou bied iets ongewoon in Afrikaans en geniet reeds ’n groot aanhang onder heelwat lesers. Ek het geen twyfel dat dit nog in baie lesers se harte sal inkruip en lank onthou sal word nie.

Lees ook:

Die verevrou deur Jan van Tonder: ’n lesersindruk

Die verevrou beeld wêreld van volstruise epies uit

The post Lesersindruk: <em>Die verevrou</em> deur Jan van Tonder appeared first on LitNet.

Drie ouer verhale bied lekker leesvermaak

$
0
0

Titel: Helene de Kock Keur 4
Skrywer: Helene de Kock
Uitgewer: Human & Rousseau
ISBN: 9780798177580  

Drie van Helene de Kock se ouer romans word saam in hierdie bundel uitgegee.

Digby Grootgewaag vertel die verhaal van drie susters, Zia, Bettina en Carola, se lief en leed. ’n Verhaal van diep, intense liefde; van offervaardigheid en ootmoed. Die hoofkarakters worstel almal met aanvaarding – nie net van hul eie lewens nie, maar van die liefde en van ander. Carola se jeugdigheid laat haar verlief raak op ’n sepiester, terwyl Zia die slagoffer van ’n ryk, pretensieuse, liefdelose man was. Bettina blyk almal se staatmaker te wees, maar sy het ’n donker verlede wat haar gaan inhaal.

Die boek is oorspronklik in 1983 deur Tafelberg uitgegee.

In Kronkelpad na Vergenoeg kom besoek Tessa, ’n internasionale konsertpianis, haar mense in die Oos-Vrystaat. Sy is as klein dogtertjie van haar beste maatjie, Mossie, geskei en met haar terugkoms vind sy uit dat die lewe nie net uit hoogtepunte bestaan nie. Haar lewe is in Italië en konsertsale regoor die wêreld waar sy met haar klavierspel bekoor, maar haar hart het in die Riemland agtergebly. Sy moet luister na haar hart se versugting van internasionale roem, maar haar voete is stewig op die Vrystaatse aarde by ’n bruingebrande man met oë soos waterpoele, wat maklik vertroebel as hy seerkry. Hoe gemaak om daardie twee wêrelde te probeer versoen?

Die boek is oorspronklik in 1986 deur Human & Rousseau gepubliseer.

In Sonder winter is dr Karen Marais ’n vrou wat liefde geken en weer verloor het. En dan kry sy die kans om daardie liefde terug te wen wanneer sy na die platteland terugkeer. Maar daar het baie water in die see geloop sedert sy vier jaar tevore haar koffers gepak het en Londen toe is.

Die boek is oorspronklik in 1979 deur Human & Rousseau uitgegee.

Al drie boeke speel in die Riemland in die Oos-Vrystaat af en Helene se beskrywings van die omgewing; hoe na die boere aan die natuur leef; die wye oop vlaktes wat mense se harte en siele vernuwe, is aandoenlik en tasbaar. Jy is onmiddellik daar op die plase en kan byna die ou plaashuise se plankvloere hoor kraak as die wind deur die bome suis. Jy ken uit jou eie kinderdae die stiltes in daardie kolossale plekke; hoe, as daar om ’n groot seer geleef word, niemand die seer by die naam wil noem nie, maar almal weet dit is daar.

Die eerste twee boeke volg op mekaar en dis een van my gunstelingstyle. Ek hou daarvan as jy die karakters van kindsbeen af leer ken en dan saam met hulle stap tot hulle self kinders het. Dit maak volronde karakters van wie jy swaar afskeid neem. En des te beter as dit in een boek kan wees, dat jy nie hoef te wag vir ’n opvolg nie.

Die laaste boek is aansienlik dunner as die ander twee en voel byna te skraps om behoorlike karakterontwikkeling toe te laat. Hoewel die hoofkarakters ’n geskiedenis het en die hele hofmakery dus nie nodig is nie, is die storie se lyf vir my effe te yl. Dis die oudste van die drie boeke en dit is natuurlik te verstane dat Helene toe nog besig was om haar stem te vind. Dit doen egter vir my afbreuk aan die eerste twee in hierdie keur.

In die eerste twee boeke is die Grensoorlog en die nadraai daarvan deel van die storie: óf een van die karakters is die slagoffer van die oorlog óf die oorlog word die finale breuk tussen twee mense.

In die tweede boek word ’n rehabilitasiesentrum opgerig vir soldate wat vermink of gestremd terugkom van die grens af.

Mens vergeet so gou die hele generasie wat direk deur die oorlog geraak is; en nog te meer die geslagte daarna wat dit met hulle gaan saamdra. Ek was baie klein tydens die oorlog en het die gegewens vanuit ’n romanperspektief baie insiggewend gevind.

In 1988 is Kronkelpad na Vergenoeg benoem vir die ATKV-prys vir goeie gewilde prosa. Helene het verskeie pryse op haar kerfstok en een van haar boeke, Somersneeu, was ’n finalis vir die ATKV Woordveertjies (2010) in die kategorie liefdesverhale. Sy gee gereeld lesings oor die skryfkuns by die ATKV Skryfskool en spreek gereeld leeskringe toe.

Helene is ’n ervare woordsmid en dat sy uitgeknip is om met woorde te toor, is gewis. Ek het die boek oor die algemeen baie geniet, maar sou tog die laaste verhaal weggelaat het uit hierdie bundel. As jy ’n Helene de Kock-aanhanger is, is hierdie egter net die boek om heeldag in ’n sonkol te sit en lees.

The post Drie ouer verhale bied lekker leesvermaak appeared first on LitNet.

Reader impression: The Stellenbosch mafia by Pieter du Toit

$
0
0

Title: The Stellenbosch mafia – Inside the Billionaires’ Club
Writer: Pieter du Toit
Publisher: Jonathan Ball
ISBN: 9781868429189

I did not have many expectations when I started reading The Stellenbosch mafia. When you have a book with the faces of Anton Rupert, Christo Wiese, Markus Jooste and Jannie Mouton on the cover, but it comprises only 193 pages, you do not hold very high expectations. And to make matters worse, there is also a “cast of characters” with their photographs in the front of the book. Here you will find, among many others, the leader of the Economic Freedom Fighters Julius Malema, as well as Anton Rupert and Nelson Mandela.

But you will not find me shaming The Stellenbosch mafia and ridiculing it as a bad book. If you have never read up on any of these characters, if you typically have very little interest in or time for popular media, but have developed a recent interest, then a lot of the information in the book might be very interesting to you. The idea of an interconnected group of business people from Stellenbosch who control much of the economy of South Africa is not a new idea by a long stretch. There are two main recurring issues that bind all the businessmen covered in the book together – most of them studied in Stellenbosch as undergraduates, and they all live in Stellenbosch, with Jooste and Wiese notable exceptions.

And then, they are all Afrikaners – white, Afrikaans and male. The Afrikaner identity is one that is very much in disarray today, but Afrikaner nationalism is a historical reality; in fact, it is a force to be reckoned with historically. And Stellenbosch is notorious for being a bastion of white privilege, and for breeding Afrikaner politicians who developed and transformed the concept of apartheid. And so the town became closely associated with the term white monopoly capital, so ingrained in the South African political narrative today. The author continuously toys with this idea of a Stellenbosch mafia, all the while also maintaining a healthy skepticism of it. In the process, many of the old stories of how these businessmen created their empires are recounted. How these men are linked, but also, importantly, the tensions that have always existed between some of them.

The correlation between Afrikaner nationalism and African nationalism that emerges between the pages is striking. It appears to me that any nationalism has an underlying socialist base, with an apparent fear of capitalist greed, but a quiet longing for similar financial and economic success. Afrikaners used to be poor. Then they gained political power, and eventually started to build business empires with a global footprint, resulting in astonishing, even incomprehensible wealth. They benefited from apartheid as all white citizens did directly or indirectly, but the contrast could not be more striking, as many of these businessmen, most notably the Ruperts, had always been very critical of apartheid, as the book exposes.

There are some details which were really new to me. For example, a lot is written about rugby, in particular Jurie Roux, Markus Jooste and the Steinhoff sponsorships of rugby in South Africa. I can clearly recall my confusion at Steinhoff’s sponsorship of the Varsity Cup when I was a student during the early years of the Varsity Cup. Steinhoff as a brand was completely unknown to me. “What do they sell?” I can remember asking a friend. “Furniture,” was the reply. “But where are their shops?” I asked ... But the book offers an explanation – a possible explanation, I should specify – of all of this. And it also goes into many of the controversies surrounding Jurie Roux, the CEO of the South African Rugby Union and a quite controversial character.

The book also covers the rise of Medi-Clinic, the history of which I knew very little. It also features a mention of Jan Braai, a popular character who “is paid to organise braais and social-media campaigns to usurp Heritage Day in favour of Braai Day” (p 15). Du Toit links Jan Braai, whose real name is Jan Scannell, with that of Michiel le Roux, founding member of Capitec Bank, and ultimately with Steinhoff. Although Braai Day is an interesting piece of counterculture, and does add somewhat to the idea of disrupting state propaganda, it cannot be said to be counter-productive to the ideals of the South African Constitution, as it in fact promotes South African patriotism.

Speaking of Steinhoff, a big chunk of the book, as can be expected, focuses on the Steinhoff crash, but this offers very little that is new or interesting. The book relies mostly on internet articles, published books and newspapers for its sources, with some interviews and reports added to the mix. A lot has been written about Steinhoff, and no doubt a lot will still follow, but unfortunately very little of what is presented in this book can be said to be fresh information.

In summary I would say that if you are somewhat knowledgeable about the topics and characters covered in this book, then the book might frustrate you. If, however, the stories of these Afrikaner business tycoons are completely unknown to you, a reading of this book could and would be of great benefit and could assist you in understanding South African politics much better.

The post Reader impression: <em>The Stellenbosch mafia</em> by Pieter du Toit appeared first on LitNet.

Lank lewe Crito!

$
0
0

Die wêreld het warempel nog nooit so iets gesien nie.

'n Kleinserige LitNet-rubriek van Bettina Wyngaard, die moord-en-doodslag-skrywer en prokureur, het sowaar – só het dit vir etlike dae geblyk – die gender-niebinêre kritikus van kritikusse, Crito die Groot Sluiper, die finale, nekknakkende gatslag toegedien.

'n Dag of wat ná Wyngaard se nogal dun stuk “Oor kritiek” die eerste glimmering van die internet gesien het, lei Crito se berugte rooi reghoekskakel (waarin ‘n swaard na regs punt) na ‘n wit blad in die niet waarop dié woorde dobber:

“This page isn’t working
blogs.litnet.co.za is currently unable to handle this request.
HTTP ERROR 500 …”

Nee, nie reeds die ewige vergetelheid nie! Nee. Waar, galbrakende Gehasi, is jy heen?

Deurgaans had ek egter moeite om Crito se saligerwees te glo. Die rubriekmatige moordwapen was darem maar net te stomp om werklik bloed te kon getrek het.

En, sowaar as wrintie, 'n dag of wat later herrys Crito soos 'n hedendaagse Lasarus uit die hiernamaals.

Waarom sê ek “stomp”?

Laat ek by die begin begin.

Wyngaard se betoog loop soos volg van stapel: “Dit beteken nie alle resensies moet positief wees nie. Reg benader kan selfs ʼn negatiewe resensie ʼn leerproses vir skrywer en leser wees. Maar soms vergeet ons wat die doel van ʼn resensie is. Dis nie om te wys hoe slim die resensent is nie. Dis nie om die skrywer op sy/haar plek te sit nie. Dis nie om deel van ʼn akademiese gesprek te wees nie. Dit gaan nie om ’n magstryd tussen skrywer en resensent, of tussen uitgewerye of verskillende publikasies nie. Of al meer, om ʼn magstryd tussen resensente nie.

“Die doel van ʼn resensie is om voornemende lesers in te lig oor ʼn boek. Wat is die tema? In watter genre val die teks? Watter lesers sal geïnteresseerd wees in die teks? Hoekom sal dit die leser prikkel? Is dit die moeite werd om die boek aan te skaf?” 

Met die eerste paragraaf se stellings gaan ek grootliks akkoord. Tog is dit darem seker voor die hand liggend dat nie alle resensies positief hoef te wees nie. Eweneens dat negatiewe resensies, reg benader, dikwels deugdelike dinge is. Ook is 'n resensie tog áltyd deel van 'n groter gesprek. Soms, in die loop van daardie gesprek, sal 'n resensie in 'n koerant tog 'n bewustheid van 'n naasliggende akademiese gesprek (moet) toon en in 'n sin deel daarvan word. As Wyngaard egter met haar stelling oor “’n akademiese gesprek” bedoel dat – sover dit aanslag, benadering en toon aangaan – 'n koerantresensent nie 'n akademiese resensent moet probeer wees of nadoen nie, het sy wel gelyk.

Wyngaard se tweede paragraaf bevat egter 'n aantal vals note. Natuurlik moet 'n resensent vinnig en beknop – of beter nog: by noodwendige implikasie – inligting weergee oor tema en genre.

Oor die kwessie van watter lesers 'n bepaalde boek sal interesseer, weet ek egter nie so mooi nie. Ek is maar skrikkerig vir die gedagte dat 'n resensent god moet speel en besluit watter “tipe” of “kategorie” leser van 'n boek sal hou. Bestaan sodanige tipes of kategorieë in die eerste plek?

Ook is dit moeilik om te sê waarom 'n boek iemand anders sal prikkel. Die resensent kan wel redes gee waarom die boek hom of haar – met eie eksentrieke leesgewoontes en -behoeftes – geprikkel het. Dááruit kan die leser dan self besluit of die boek hom of haar sal boei, inkatrol, slapelose nagte sal gee …

Is dit die moeite werd om 'n boek aan te skaf? Ook dít is nie iets waaroor die resensent 'n direkte uitspraak behoort te maak nie. Deur 'n stip persoonlike reaksie op 'n boek te formuleer behoort die resensent dit aan die potensiële leser self oor te laat om te besluit of die boek aangeskaf behoort te word of nie.

Wyngaard gaan voort: “Die fokus van die resensie behoort te alle tye die teks wees. Beslis behoort die resensie nie oor die resensent te gaan nie. Juis daarom vind ek die tendens die afgelope ruk, om resensente aan te val oor hul resensies, onrusbarend. Natuurlik sal mense verskil oor die gevolgtrekkings waartoe ʼn resensent kom. Resensies, vir soveel as wat dit veronderstel is om objektief te wees, is dit nie. Die resensent se subjektiewe mening gaan iewers deurskemer. Dis daarom dat een resensent ʼn teks sal ophemel, terwyl ʼn ander resensent dink dis swak geskryf. Mense verskil. Resensente verskil. In ʼn ideale wêreld sal elke teks minstens drie of vier resensies ontvang. Dan kan daar met redelike ewewigtigheid besin word oor die waarde van die teks.”

Soos ek hier bo sê, behoort 'n resensie altyd die resensent se persoonlike reaksie te wees (derhalwe is dit onvermydelik subjektief), maar in die uitbou van daardie persoonlike reaksie sal daar natuurlik op die teks en bewysmateriaal uit die teks gesteun word (derhalwe 'n objektiewe onderbou).

Waarom die feit dat 'n resensie op die teks fokus, 'n resensent teen kritiek sou beskerm, verstaan ek nie. Presies watter aanvalle op resensente Wyngaard in gedagte het, weet ek ook nie. Maar, as 'n resensent wat self al hier en daar, op hoofweë en op agterpaadjies, kritiekvolle reaksies op my resensies moes trotseer, sê ek: As 'n resensie 'n wyer gesprek oopknoop, is dit 'n goeie ding. As die resensent se argument en slotsom in die proses sinvol onder skoot kom (aangeval word?), is dit goed en 'n te verwagte onderdeel van dié proses. Dis juis so in 'n verskraalde wêreld waar bitter min resensies van elke nuwe Afrikaanse boek verskyn.

Dit behoef egter geen betoog nie dat 'n suiwer ad hominem-aanval (op die resensent se persoonlike eienskappe of persoonlikheid) irrasioneel en verwerplik is.

Die argument in “Oor kritiek” bevat dan hierdie bousteen: “Dis ʼn ongeskrewe reël dat ʼn skrywer nie ʼn resensent aanvat oor ʼn resensie nie. Natuurlik gebeur dit soms dat die resensent duidelik nie ʼn teks gelees het nie, en dan is dit nodig dat regstellings gemaak word.”

Ja, hierdie “ongeskrewe reël” is goed en stigtend. Die teendeel sou wees soos om 'n man oor sy onderbroek aan te spreek.

Maar dat dit “natuurlik” soms gebeur dat “die resensent duidelik nie 'n teks gelees het nie”, is vir my groot nuus. Regtig? Dat die resensent die boek wat onder die loep is, nie lees nie? En dat al wat dán nodig is, is “dat regstellings gemaak word”? Watwo. Die literêre ekwivalent van die outydse skavot is sekerlik meer geskik.

En dan skuif Wyngaard se visier na die werklike angel onder die buiteblare van haar rubriek: “Wat egter deesdae gebeur, is dat een resensent ʼn ander resensent aanval oor ʼn resensie.

“Dis ongesond. Dis onprofessioneel. Wanneer dit oor die kultus van die resensent se persoonlikheid gaan en nie meer oor die teks nie, is dit altyd die boek wat daaronder ly. Indien ʼn resensent verskil met die gevolgtrekking waartoe ʼn ander resensent kom, dan is dit tog sekerlik sy/haar reg om ʼn resensie uit te bring wat tot ʼn ander gevolgtrekking kom.”

Ook ek was al in die posisie waar 'n ander resensent, wat vroeër reeds dieselfde boek onder die resensievergrootglas gehad het, my voor stok kry.

Daar is natuurlik diegene wat voorstanders van 'n diepgesetelde ingetoënheid is: “Sannie, jy’t reeds 'n stewige wiggie tert in; gee die vriendelike seuntjie nou ook 'n ou snytjie …” Andersyds is daar diegene wat juis weens die faktore wat Wyngaard uitwys – vernaam die krimpende papierspasie wat aan boekresensies gewy word – as premisse sal gebruik vir die slotsom dat sulke wederwoorde juis geskik en heilsaam is.

'n Ander faktor wat Wyngaard nie noem nie, maar wat in dieselfde rigting dui, is die oper wordende gespreksruimte wat die internet bied. In die ou dae was 'n wederwoord dalk minder aanneemlik, maar as president Trump teen ontbyt al oor Twitter hoeveel lande met oorlog gedreig het, moet die Afrikaanse resensiewêreld nie ook maar 'n bietjie meer – ahem – heftigheid toelaat nie?

Solank, sal ek akkoord gaan, die Trumpiaanse swak vir persoonsaanvalle steeds vermy word.

En dan swaai Wyngaard haar swaard: “Die persoon wat onder die skuilnaam Crito skryf, het die kuns van venynige, bitsige sluipaanvalle op resensente, verskuil agter ʼn dun lagie intellektuele glans, skynbaar tot roeping verhef. Bitter min mense weet wie Crito is, en selfs of dit ʼn enkeling of groep persone is. Die literêre gemeenskap (en ek gebruik die term in die breedste moontlike sin) is só klein dat dit onmoontlik is dat Crito nie sommige van die mense wat hy/sy afkraak en verneder, persoonlik ken nie. Dis natuurlik die gerief van ʼn skuilnaam – jy hoef nie verantwoordelikheid te aanvaar vir die venyn wat jy versprei nie. Jy kan in die openbaar vriendelik wees en in die privaatheid en donkerte van jou rekenaarskerm jou gif versprei.”

Dis hiér waar Wyngaard en my paaie stomphoekig skei.

Laat ek eers my belange verklaar. Crito het my al heuning om die mond gekwas. Eweneens het Crito sekere van my resensies skerp gekritiseer. Soms het Crito se kritiek die pot misgesit. In so 'n mate dat ek vroeër vanjaar 'n repliek op Crito se kritiek op 'n klein puntjie in my resensie van Jaco Wolfaardt se riller Bos die lig laat sien het.

Maar oor die afgelope langer as 'n dekade waarin Crito bedrywig is, het ek heel dikwels baie uit Crito se kommentaar geleer –uit die repliek op beide my én ander se resensies.

Die gebruik om kritiek onder 'n skuilnaam te lewer is natuurlik so oud soos die berge. Dis steeds 'n geykte gebruik op onder meer Fleetstraat, waar koerante en tydskrifte dikwels aan iemand (of 'n groepie iemande) tegelyk 'n masker en 'n gifpen gee. Hier te lande is die Mail & Guardian se Sergeant at the Bar, wat oor regsake skrywe, 'n goeie voorbeeld.

Sulke geheimhouding is sekerlik des te meer nodig in 'n literêre gemeenskap soos die Afrikaanse waar almal vir almal ken en al om die ander aand met mekaar skemerkelk.

Kyk byvoorbeeld na Naomi Meyer se onderhoud hier op LitNet met Erns Grundling, wat op 9 Oktober 2019 verskyn het – ná Marian van Wyk se skerp afwysende resensie van Grundling se boek in Rapport op 22 September 2019, en ná Crito se vingerraps van Marian op 23 September 2019. Grundling is sekerlik man genoeg om gevra te word wat hy van Van Wyk se argumente dink. Ingeligte lesers brand om te weet. Maar ons beleefdheidskultuur, waarvan die druk ek alte vertroud mee is, dwing Meyer se visier in 'n ander rigting.  

Natúúrlik behoort Crito sku te wees om resensente persoonlik aan te val, maar resensente wat van uitdeel weet, moet darem ook die houe kan vat. Neem eerder nie dié baantjie op as jy nie die heen-en-weerdery van openbare appels kan deurstaan nie. Skaf maar ook 'n volstruisvel aan.

Alle resensente is boonop ook nie aldag ewe op peil nie. 'n Berisping is soms broodnodig.

En die leespubliek vra, soos die Romeine van ouds, in al luider stemme: Wie hou andersins oor die sleutelswaaiers, oor die hekwagters en oor die Levietevoorlesers 'n wakende ogie?

Crito, die mens, die komitee, is nie heeldag, aldag 'n genie nie. Maar, gedorie, sonder Crito se flitsende tong is ons “dis lekker om jou weer te sien”- literêre wêreld nóg saaier.

Die koning van Katoren is nog in lewe. Lank lewe koning(in) Crito.

  • Weens 'n tegniese fout het LitNet se blogs kortstondig en vir 'n paar uur lank van die lug af verdwyn. Die saak is nou opgelos en alle blogs is weer beskikbaar om te lees. LitNet-redaksie

Lees Bettina Wyngaard se rubriek en Crito se reaksie daarop hier:

Oor kritiek

Crito reageer op Bettina Wyngaard

En lees ook Crito se blog hier:

http://blogs.litnet.co.za/crito/

The post Lank lewe Crito! appeared first on LitNet.


Boekresensie: The vagabond deur Frank Rautenbach

$
0
0

Titel: The Vagabond
Skrywer: Frank Rautenbach
Uitgewer: Lux Verbi
ISBN: 9780796321589

“A memoir draws on selected anecdotes from your life to support a theme and make a point. For instance, if your point is how you came from some unlikely place to where you are now, you would choose scenes from your life to support that.” – Jerry Jenkins

In die voorwoord van sy boek omskryf Frank Rautenbach The vagabond as 'n “memoir” en motiveer waarom hy besluit het om hierdie roete en nie 'n outobiografiese roete te volg nie.

In die voorwoord berei die skrywer die leser kortliks voor op wat gaan volg en maak melding van 'n insident wat, soos “’n dief in die nag” sy opwagting gemaak het en sy lewe ingrypend verander het.

The vagabond kan in kort omskryf word as 'n reis wat met tye onverwagse kronkels en draaie loop, lig werp op die harde werklikheid van die vermaaklikheidsbedryf, die verhaal vertel van teleurstellings en onbeantwoorde verwagtings, en deurspek is van die skrywer se versugting na 'n dieper betekenis en God se hand in sy bestaan.

Die memoir skop af met 'n voorwoord wat konteks skep vir die skrywer se aanvanklike ontmoeting met die geloofsprediker, Angus Buchan. Hy verwys na 'n gesprek tussen hom en Buchan oor sy vertolking van Buchan se karakter in die Frans Cronje-film Faith like potatoes.  Hy deel met die leser dat Buchan hom gewaarsku het dat hy deur 'n vuurdoop sou gaan net soos die geval was met Buchan self, indien hy hierdie rol sou vertolk. Hierdie boodskap, vervat in die voorwoord, is 'n tema wat  deurlopend in die boek herhaal word en dit blyk dat Buchan se woorde in die skrywer se lewe waar geword het.

In die eerste hoofstuk vertel die skrywer van sy geboortedag en skets die agtergrond waarteen hy gebore is (Koue Oorlog-era, BJ Vorster aan die hoof van sake, ensomeer). Hy maak ook melding van sy geloofsperspektief en lewensbeskouing en noem dat sy geboortedag deur God vooruitbepaal is en dat elke individu 'n spesifieke lewensroeping en skeppingsdoel het vir ons tyd op aarde. Hy gaan egter 'n tree verder deur te noem dat elke mens by tye gekonfronteer word met gebrokenheid, onvervulde verwagtings en teleurstelling en dat dit menslik is om met  tye moedeloos te vra waar die Skepper se hand is en was in moeilike tye. Die skrywer noem ook dat hy self daar was en deur donker waters is, maar antwoord later in die teks dat swaar tye die menslike karakter versterk.

Iets wat opval, is dat die skrywer deurentyd die keuse maak om die positiewe raak te sien ten spyte van moeilike omstandighede, en erken dat hierdie gebeure hom as mens verryk het, nederig gemaak het en hom gebrei het tot wie hy vandag is. Hy vertel byvoorbeeld ook van 'n insident waar hy en twee vriende as tieners 'n naweek op 'n seiljag deurgebring het en onverwags in twee massiewe storms vasgevang was. Hy gee egter erkenning aan God se hand in hom en sy vriende se beskerming tydens hierdie insident.

Dit word later duidelik uit die teks dat die skrywer se verhouding met sy pa met tye problematies en stormagtig was, soveel so dat hy as jong tiener 'n vuishou van sy pa moes deurstaan wat tot geweldige skok en trauma gely het by die skrywer. Later in die teks vertel hy egter van sy pa se behendigheid as mediese dokter en die middelklasbestaan wat hulle gesin gevoer het, iets wat hy as 'n voorreg beskou. Rautenbach deel ook 'n versoeningsoomblik met sy pa voor sy afsterwe. 

Rautenbach het in Suid-Afrika naam gemaak in (onder andere) die plaaslike TV-reekse Sewende laan en Egoli. Hy het ná sy rol in Faith like potatoes 'n versoek ontvang van dieselfde vervaardiger om die rol van Hansie te vertolk in die film oor die legendariese krieketspeler. Hy vertel van sy toewyding aan die rol en die geweldige groei wat hy as akteur deurgemaak het. Ná 'n jaar se skiet aan die film het gebeure gevolg wat hom in 'n finansiële krisis gedompel het toe hy nie tydig betaal is ná 'n volle jaar se akteurswerk aan die film nie.

Sy planne om sy hand as akteur in die Amerikaanse filmbedryf te waag was teen dié tyd reeds gemaak en hy het geen keuse gehad as om dit deur te voer nie. Hierdie besluit het egter n beduidende impak op sy lewe gehad en die skrywer vertel hoe hy gedurende sy tyd in die VSA op die ouderdom van 40 een nag wakker geskrik het met 'n angsaanval (een van verskeie) en desperaat geroep het na God vir finansiële uitkoms en net nie meer geweet het watter kant toe nie.

Hy deel eerlik oor storms wat hy en sy eggenote Leigh in hierdie tyd moes deurstaan, dat hy in die VSA nagenoeg 10 000 km gereis het om oudisies af te lê sonder sukses en dat hy en Leigh in hierdie tyd deur geweldige geloofstoetse moes worstel, insluitende vier mislukte swangerskappe. Die skrywer bak ook geen mooi broodjies oor die vermaaklikheidsbedryf en filmbedryf in die VSA nie en daar word melding gemaak van die verraad en dislojaliteit wat gepaardgaan met 'n lewe in die kunste.

Ná maande se gespartel in die VSA en talle tweegesprekke met God en sy lewensmaat, is hy gedwing om sy “afgode” te bely en verantwoording te doen oor sy besluite rakende sy loopbaan en die feit dat hy nie weggestap het van situasies wat skadelik was nie, omdat hy glo hy vasgeklou het aan vals gode soos sy akteursloopbaan, die glans wat daarmee saamgaan en die volgende groot rol wat hy sou losslaan.

Tydens hierdie waterskeidingsmoment besef hy dat hy die monumente van glans in sy lewe moet agterlaat, moet pa-staan vir sy besluite en 'n vaste inkomste moet verdien om vir hom en sy eggenote te voorsien. Hy gaan soek werk en word aangestel as 'n taxibestuurder. Hy kry in dié tyd te doen met talle interessante karakters, maar hy kry ook tyd om nabetragting te doen. Hy besluit ná drie jaar om sy pos as taxibestuurder te verruil vir 'n faktotumpos by 'n kerk en hier word hy verder tot nederigheid gedwing wanneer hy met tye toilette moet skrop en vloere was. Hierna onstaan sy idee vir 'n boek oor sy wedervaringe en hy begin onder meer praatjies by kerke oor sy geloofsreis en oor God se werk in sy lewe lewer.

Dit is duidelik dat Frank Rautenbach 'n harde pad gestap het en nie skaam is om die lesse wat hy in donker tye geleer het vanuit 'n plek van nederigheid en weerloosheid met lesers te deel nie. Dit is verfrissend om 'n boek te lees waarin die skrywer op 'n eerlike wyse gesels oor die “superficiality” van die vermaaklikheidsbedryf en die vals sekuriteit wat op die oog af sukses meebring.

In 'n era waar selfverheerliking en selfdokumentering taamlik algemeen voorkom, is The vagabond 'n eerlike boek oor swaarkry, karakterbou en sommer net menswees. Dit verg moed om die waarheid te skryf ná 'n hou op die ken en bloed op die knieë. Om te deel oor afstof, opstaan en weer probeer met geen waarborg dat die volgende probeerslag suksesvol sal wees nie. Frank Rautenbach doen dit met 'n rou eerlikheid en kweek in die proses respek by die leser en laat 'n boodskap van hoop agter by die neersit van die boek.

*Die goeie nuus is dat Frank en Leigh teruggekeer het na Suid-Afrika en dat Frank op die ou end wél 'n rol in 'n top Amerikaanse TV-produksie getiteld Warrior wat eersdaags op die HBO Cinemax Channel te siene sal wees, losgeslaan het.

The post Boekresensie: <em>The vagabond</em> deur Frank Rautenbach appeared first on LitNet.

Resensie: Wreed én mooi is die dood – verhale oor verlies, hunkering en heling.

$
0
0

Titel: Wreed én mooi is die dood
Samesteller: Tobie Wiese
Uitgewer: Jonathan Ball
ISBN: 9781868429431

In die negentigerjare was ek as student werksaam by ’n groot boekwinkel. Daar het gereeld voornemende klante ingestap en gevra of ons ’n “boek oor die dood” in voorraad het. Die versoeke was spesifiek: ’n boek wat siekes, bejaardes, sterwendes en mense wat rou, sou begelei of troos. Of bloot ’n boek wat die dood meer genaakbaar maak.

Vir Afrikaans lesers was daar op daardie stadium oorwegend Christelike publikasies oor die onderwerp. Eers jare later verskyn Wreed én mooi is die dood, daardie noodsaaklike boek wat uiteindelik die leemte in die mark sou aanspreek.

In die inleiding sê die samesteller, Tobie Wiese: "In ’n sekere sin is dit ook die oogmerk met hierdie boek: om die groot stilte oor die dood – die ontkenning daarvan deur swye – te help verbreek. ’n Mens kan die ingesteldheid selfs die mees algemeen aanvaarde leuen noem. Dit is nie die eerste Afrikaanse boek oor die dood nie, maar vergeleke met wat reeds elders in die wêreld – van die Verre Ooste tot die nabye Weste – daaroor verskyn het, is die oes maar skraal."

“Verhale oor verlies, hunkering en heling,” lees die aanbod op die voorblad. Maar die boek is véél meer: die dood word kaalvuis getakel vanuit die perspektiewe van die sielkunde, antropologie, patologie en selfs die reg. Daarbenewens word intellektueel-filosofiese essays afgewissel met kortverhale en eg menslike anekdotes oor die heengaan van geliefdes.

Die bundel open met ’n meesterlike vertelling deur Karen Brynard, "My lief": die dood as katarsis, as spreekwoordelike dark night of the soul kom aan bod. Die verhaalgegewens steun op die dubbele fokalisering van die afsterwe van ’n geliefde eggenoot; enersyds dié van ’n bejaarde moeder met demensie; andersyds die pynlike belewenis van die verteller.

Die rubrisering van die verhale is vernuftig. Wiese weet hoe om momentum te skep en te behou, en Antoinette Pienaar se "Ons is nie hier vir die verblyfste nie" is volgende. Die verhaal getuig van meelewing en ’n aardse, panteïstiese wysheid, en die geliefde karakter oom Johannes Willemse maak ’n kameeverskyning.

"Mooi is die lewe en die dood is mooi" deur Wilhelm Jordaan dien as meditasie oor die mens se vier vernaamste houdings jeens die dood. Digters, filosowe en ander bekendes tree in gesprek met mekaar en die dood se angel word figuurlik getrek.

Maar die dood het vele gesigte; die veelbekroonde Marita van der Vyver se "Die begin van ’n storie" vertel van die pynlike rouproses na die dood van ’n kind. Verhale soos dié is outentiek en onvervals en van onskatbare waarde vir die leser wat deur ’n soortgelyke rouproses (moet) gaan.

Dana Snyman vertel in ’n lokaal-gemoedelike styl van die belewenis van die dood van ’n plattelandse skoolseun, terwyl Merwe Wiese berig oor ’n jong paramedikus se ontmoeting met die dood.

Maar dood kan ook met die “lewendes” gebeur. "Opeens magteloos en stom" deur Valda Jansen bied ’n ironiese kyk op die lot van ’n kankerlyer wat as gevolg van haar sosiale isolasie reeds deur die gemeenskap as “dood” beskou word.

In die vierde gedeelte, "Begeleiding op die laaste lewensreis", word die fiktiewe aard van die vertellings onderbreek en voortgesit as nugtere essays rondom sterwensbegeleiding en die juridiese aspekte rondom self- en bystanddood. Laasgenoemde is geskryf deur Willem Landman, en DignitySA se uitgangspunte word vermeld. Landman lig dan ook die sluier op die skrywer Karel Schoeman se opspraakwekkende dood in 2017.

Kerneels Breytenbach skryf rasioneel oor die afsterwe van sy vrou, Carien, in "Verlossing", ’n verhaal wat onder meer die genesende waarde van foto's ondersoek. In Heinrich Wyngaard se vertelling word die helende krag van briewe soortgelyk beskryf. Jo-Ann Floris se verhaal, "Hoe die dood my vlerke gegee het", is ’n welkome toevoeging tot die bundel en bied ’n interessante perspektief oor die waarde van ’n mens se intuïsie in die aangesig van die dood.

Die sterfproses is egter nie beperk tot mense nie. Surine Bezuidenhout se skets oor ’n perd, Othello, wat sterf, skep ’n blywende indruk.

Heelparty essays in die bundel put uit die Christelike eskatologie; gelukkig word dit afgewissel met die belewenis van die dood deur die Khoi-San, Moslems, Boeddhiste en Afrika-boorlinge.

Cas Wepener benader die dood antropologies in "Die krag van nuwe rituele" en vertel meer van die mensdom se rites, rituele en liminale gebruike tydens die sterfproses. George Claassen se wetenskaplike en agnostiese blik sorg vir ’n nodige teenmiddel teen die “magiese denke” wat die dood so dikwels omring; en in Gert Saayman se geregtelik-geneeskundige bydrae word die dood as kliniese verskynsel letterlik en figuurlik gedissekteer.

Tobie Wiese is deeglik in die taksering van sy onderwerp – ook parapsigologiese sienings rondom nadoodse ervarings word belig in "Tussen engele – en die duiwel".

Hierdie is nie ’n boek wat ek in een sitting kon deurlees nie. Dit is ’n werk met ’n bepaalde gravitas, en die doodstematiek mag die leser tydelik rondslinger. Gelukkig sorg satire en humor vir ’n ligter toonaard en noodsaaklike pouserings, byvoorbeeld die sketse van Johan van Wyk en Annelie Botes.

Wreed én mooi is die dood is ’n boek wat op elke boekrak ’n tuiste behoort te vind; ’n belangrike bundel wat die jare lange leemte na so ’n werk aanvul; en dis ’n boek wat in sowel omvang as diepte en reikwydte rondom hierdie sensitiewe onderwerp al die lof verdien wat dit toekom.

The post Resensie: <em>Wreed én mooi is die dood</em> – verhale oor verlies, hunkering en heling. appeared first on LitNet.

Boekresensie: Die dekonstruksie van Retta Blom deur Zelda Bezuidenhout

$
0
0

 Titel: Die dekonstruksie van Retta Blom
Skrywer: Zelda Bezuidenhout
Uitgewer: NB-Uitgewers
ISBN: 9780795708992

Die dekonstruksie van Retta Blom is die debuutroman van Zelda Bezuidenhout en ’n onlangse toevoeging tot die chicklit-genre. Die roman bied nie net ’n blik op die lewe van Retta, ’n huisvrou wat jare lank baie tevrede was met haar rol as ma van twee seuns en huweliksmaat vir Tobias nie, maar ook van haar dekonstruksie as sy al die sekerhede in haar lewe begin bevraagteken.

Bezuidenhout is meer bekend as jeugverhaalskrywer, met haar jeugverhaal As mens geluk kon proe wat in 2017 die tweede prys in Lapa se jeugromankompetisie gewen het. En nou waag sy haar hand aan volwassene-literatuur. Sy skryf toeganklik en met humor en deernis oor vrouwees en verhoudings – en veral van ontnugtering, maar ook hoop.

Die dekonstruksie van Retta Blom vertel die verhaal van etlike vrouekarakters bo en behalwe Retta sʼn  – daar is byvoorbeeld Koba en Leigh, Retta se boesemvriendinne; Suria, die “ander vrou” in die verhaal; Klarabelle, Tobias se dogter by Suria wat  ’n epilepsielyer is; Nura, Suria se ma. Deur die verskillende verhaalperspektiewe lees die leser nie net van Retta en haar dekonstruksie nie, maar lees ons ook meer van die ander lewe van Tobias saam met Suria en Klarabelle. Die twee huishoudings word afwisselend aangebied en die leser kry toenemend simpatie met Suria en Klarabelle se situasie as die “ander gesin” wat van Retta weggesteek word: “Dit gaan alles oor Lauretta, Mommy. Nét Lauretta. Die hele tyd. Ek ken die reëls. As dit nie lewe en dood is nie, dan mag ons hom nie bel nie. Finish en klaar!” “Jy kan nie so aanhou lewe nie, my kind. Jy verdien beter. En julle gaan uitgevang word.”

Dit is ’n roman wat handel oor verhoudinge – veral die huweliksverhouding en hoe vroue hulleself in ’n huwelik kan verloor. Maar dit is ook ’n verhaal oor veral die vriendskappe tussen vroue, en met hierdie twee temas kan baie lesers identifiseer. Die tema van verhoudinge en die verbrokkelinge daarvan is die een wat met die dekonstruksie-metafoor verband hou: Retta se huwelik en lewe is aan die verbrokkel. “Met die aanvanklike traumatrane gestort, sit Retta nou stroef en luister hoe haar vriendin die sagte beige kniekombersie van haar lewe ry vir ry lostrek.” Daarteenoor is die tema van vriendskap een van genesing en hoop. Wat uitstaan, is juis die vriendskappe en ondersteuning wat die vroue het – die sogenaamde “sisterhood”. Retta het Koba en Leigh: Leigh verteenwoordig die spontane en ongekompliseerde lewe wat Retta (en alle vroue) mag hê, terwyl Koba die sterk, praktiese en gestruktureerde kant van vrouwees uitbeeld. Suria het weer haar ma wat haar ondersteun. Die verskillende vroue se stories is nie net hulle stories nie, maar verteenwoordig dit wat in baie vroue se lewens aangaan.

Soos die titel aandui, is dekonstruksie ʼn belangrike motief deur die hele roman. Dit is veral Retta se dekonstruksie, veral nadat sy uitvind van Tobias se ontrouheid. Sy kyk na haar lewe en ontleed en dekonstrueer dit. Dawid, haar een seun, hou van die “deconstructed cuisine”. Paul, Retta en Tobias se een buurman vra: “Deconstructed? Is dit ’n ander woord vir stukkend?”, terwyl Tobias sê: “Dalk is dit goed om nou en dan na die essensie van iets te kyk, om dit opnuut te waardeer vir dit wat intrinsiek is.” Beide hierdie twee betekenisse word in die roman uitgebeeld: om stukkend te wees, is om by jou essensie uit te kom, besef Retta aan die einde van die roman.

Bezuidenhout maak slim van intertekstualiteit gebruik om ’n dieper nuanse aan die verhaal te gee. Dit is veral musiek wat die tema ondersteun. Die gebruik van die Dave Matthews Band se lied “The space between” en Tracy Chapman se “Telling stories” wat op belangrike oomblikke in die roman gebruik word, staan uit. “The space between” ondersteun die “negatiewe ruimte”-beeld van Leigh: “Wel. Om proporsies en skaal reg te kry, werk kunstenaars dikwels met die negatiewe ruimte rondom die eintlike onderwerp wat hulle wil skets. Hulle teken dus wat nie daar is nie, eerder as dit wat daar is” – wat aansluit by die “dit wat nie gesê word nie”-motief in die roman. Soos wat dit op die agterblad verwoord word: “As jy wil weet wat regtig in iemand se kop aangaan, luister na dit wat hy of sy nie sê nie. Kyk na dit wat hulle nie doen nie.” Die lied “Telling stories” waarmee die roman afsluit, handel oor “die fiksie in die ruimte tussen herinneringe” en Retta besef aan die einde: “Nie alle oop ruimtes is negatief nie.”

Enkele punte van kritiek kan tog teen die roman genoem word, soos die stereotiepe “aantreklike held wat die prinses moet kom red”-beeld van Adam wat boonop voorkom as die “eerste ware man” vir Retta. Daar is die “mooi” slot en “gelukkige einde” wat tipies in romantiese verhale voorkom: die onverwagse dood van Tobias wat Retta se kans om wraak te neem, van haar wegneem; die bymekaarkom van die twee gesinne van Tobias; die huwelik van Hermien en Stoffel. Die slottoneel beeld byna die tipiese uitbeelding uit van die “gelukkige paartjie wat aan die einde in die sonsondergang iny” – in die roman is dit op dié stadium nog net Retta op pad na Adam toe: “Sy ry eers stadig, sodat sy nie te veel stof van die grondpad opjaag nie. Op die teerpad begin sy versnel.” Ten spyte hiervan is dié ’n roman wat vroue gerus kan lees, want dit verwoord nie net die verhaal van Retta se ontnugtering nie, maar verwoord veral die hoop wat daar vir ons almal na ontnugtering is

Die dekonstruksie van Retta Blom is ten slotte ’n dekonstruksie om by die essensie van Retta se reis na ʼn nuwe begin uit te kom.

The post Boekresensie: <em>Die dekonstruksie van Retta Blom</em> deur Zelda Bezuidenhout appeared first on LitNet.

FMR-resensie: Kammaland deur Annelie Botes

$
0
0

Titel: Kammaland
Skrywer: Annelie Botes
Uitgewer: Penguin Books
ISBN: 978177609 415 8 (druk)
ISBN: 9781776094165 (e-Pub)

Hierdie resensie is op 16 Oktober in Boekkeuse olv Amanda Botha uitgesaai.

Annelie Botes is 'n gewilde skrywer van aktuele romans en kortverhale. Ook skryf sy koerantrubrieke wat sy dan later as bundels kort tekste versamel. Hier nou haar jongste: Kammaland. Dit is ’n besonder netjiese en aantreklike uitgawe van Penguin Books in 'n baie lesersvriendelike formaat.

In Kammaland gaan dit om die tydperk Oktober 2017 tot Januarie 2018 toe sy en Chris alias die ou gryse rondgevaar het op die kanale in Engeland. Daaroor het sy destyds ook rubrieke geskryf. Netjies word voor in die boek vermeld watter plekke hulle beleef het op die heen-en-terug-reis. Plekke soos Banbury, Rugby, Oxford, Coventry, Great Haywood, Stoke-on-Trent en vele meer. Hulle het albei spesifieke take gehad: sy was byvoorbeeld die “sluisoopmaker”, hy die skipper en versorger van masjinerie. Dit word duidelik beskryf. En dan ook die weer, die koue, die landskap, die plantegroei, die diere, inkopies, die gebruike, stories en geskiedenis. En ook ’n verskeidenheid mense wat hulle gaandeweg ontmoet. 'n Aantal kleurfoto's gee 'n pragtige indruk van mense en plekke.

Die lesers van haar boeke ken vir haar en Chris, en ook hulle dogter Nasti en seun Rudolph wat in Engeland woon en hulle tydens die togte kom besoek het. Maar dis of jy hier vir hulle almal nog béter leer ken deur hulle verhoudings onderling. Annelie haal ook die verlede telkens op – hoe dit hul lewens beïnvloed het en dit nog steeds doen. Op bl 113 onthou Chris byvoorbeeld van ’n botsing in sy jeug met sy pa.

Nou noem ek 'n paar dinge waarmee ek nie vrede het nie.

In die erkenning van liedere en gedigte se kopiereg is daar 'n fout. Die digter van "Heimwee" is nie JML van Bruggen nie, maar JRL van Bruggen, die digter wat ook Kleinjan van Bruggen genoem is.

Lesers sal Annelie se oortuigende natuurbeskrywings bewonder, haar taalvernuf. Hulle sal ook haar gewáágdhede herken, wanneer sy byvoorbeeld die funksies van hulle onderlywe "rof en onbeskof" sal betrek (bv op ble 110 tot 111; bl 150). Lesers sal sekerlik verskillend reageer op haar en Chris se sekspraatjies en lyflikhede; party sal lag en ander sal dalk gesteurd die boek toemaak. Dit is ook opmerklik dat ná sulke skatologiese en erotiese insette daar dikwels gou godsdienstig gepraat word. God word geloof vir alles om hulle heen. God se seën word gevra. Soos op bl 81: "Bless die boot. Bless ons huis in Afrika. Bless die hande. Bless die beursie. Bless die swane en eende. Bless vir Kainsmerk. Bless die komende Raaiselkind-film. Bless die warm stortwater. Bless die herfs. Bless ons."

Dit sal ook nie by almal byval vind nie, veral nie saam met die ongesofistikeerdheid nie.

Annelie besin oor die toer in die algemeen: "Ons bestaan is 'n ongejaagdheid, bedreigingloos, sleutelloos” (bl 142).

"Die ding waarvan ons die graagste wou wegkom uit Suid-Afrika, is die nimmereindigende beskuldiging van rassisme.

"Van dag een af was ons met 'n vingerklap van al sulke ellendes ontslae. Binne 'n week het 'n ongekende gemoedsrus oor ons gekom" (bl 175.)

Sy huil nie oor haar eie sondes nie; daaroor het sy al baie gehuil Maar oor haar "geboorteland wat verskrompel” (bl 143).

Gewoonlik kan herhaling as 'n letterkundige hulpmiddel beskou word. Maar Annelie ooreis dit hier. Sy herhaal en herhaal die volgende werkwyse: Sy beskryf 'n gebeurtenis of toneel entoesiasties, besing dan die lof van Engeland na aanleiding daarvan. Hoe edel is die land en sy regering en sy mense nie!

Skaars 'n paragraaf of wat later skep sy 'n kontras met die Engelse voortreflikheid. Sy ryg ritse negatiwiteite oor Suid-Afrika in. Hulle sien byvoorbeeld hoe 'n bejaarde sonder vrese in die oopte slaap, met sy knapsak onbewaak (bl 40). Dan roep sy Suid-Afrika op. Dáár moet "’n ander oumens in helleangs luister hoe sy voordeur na middernag afgebreek word en toekyk hoe word sy rolstoel gekluisterde, godvresende vrou deur vier mans verkrag." Op bl 33 gee sy konkrete voorbeelde van die donkerte in Suid-Afrika. In ’n township word ’n sewejarige beroof by ’n spaza, verkrag en verwurg, op ’n ashoop of in ’n puttoilet “weggesmyt”.

Sy gee 'n rede vir hulle reis (bl 174): "Ons het gesmag om vir 'n tyd weg te kom van die politieke knoeiwerk in Suid-Afrika. Misdaad. Plaasmoorde. Mense wat verkrag en vermoor word. Die knellende waterskaarste. Beurtkrag. Vullishope. Skole en biblioteke wat afgebrand word. Protesoptogte wat wesentlik vandalisme-paarties is. Paniekknoppies. Veiligheidsdeure. Alarmstelsels.''

In Engeland kan jy betaal vir goedere deur geld in ’n “eerlikheidskissie” te plaas. Nêrens sien jy diefwering nie. Ergste misdaad is die steel van 'n fiets; daarvoor kan jy wel tronk toe gestuur word.

"So anders as in ons land: Ons s'n is 'n land van ontreddering en pandemonium." Op bl 49 noem sy Suid-Afrika ’n “verfoeste land”.

Die ophaal van hierdie verskille? Dit is tog tot 'n groot hoogte onoortuigend? Albei lande ken boosheid en edelheid. Heel teen die einde raak-raak sy aan Engelse wandade.

Na aanleiding van wonderbaarlike gebeurtenisse kom sy by nog ’n soort herhaling uit, nou feitlik woordeliks.

Sy beskryf iets moois in die natuur: "Ons raak stil en kyk na die druiwepers sonsondergang deurweef met goudblink streephale." Sy besluit sy sal die toneel in haar geheue bewaar en as sy eendag in 'n ouetehuis (let op die verouderde woord) se traliebed lê, dit gelukkig onthou. (Sien ble 115, 127, 218, 158 en 224.) Dis 'n beskrywing van 'n versorgingsoord wat deur die boek heen herhaal word. Op bl 19 gee sy ’n omvangryker en ontstellender beskrywing van mense op pad na die dood in so ’n oord. Uit ondervinding kan ek sê daar is verskillende soorte aftreeoorde met verskillende soorte versorgingseenhede. Nie altyd so neerdrukkend soos sy dit voorstel nie. 

Ten slotte iets verdoemends oor Suid-Afrika op bl 90:

Wanneer ons in Januarie huis toe gaan, gaan ons terug na ons eie chaotiese toring van Babel. ’n Toring wat eendag, nie so ver in die verskiet nie, topswaar gaan word en donderend grond toe kantel. Sodat almal in die nabyheid sal verstik in die asfaltwolke. En dié wat nie vermorsel word of doodverstik nie, sal stofblind rondtas.

The post FMR-resensie: <em>Kammaland</em> deur Annelie Botes appeared first on LitNet.

Resensie: 'n Belofte vir Bippie deur Elsa Winckler

$
0
0

Titel: 'n Belofte vir Bippie
Skrywer: Elsa Winckler
Uitgewer: Lux Verbi
ISBN: 9780796321459

Elsa Winckler is een van die min skrywers wat dit regkry om kwantiteit met kwaliteit te versoen. Nie alleen publiseer sy in verskillende genres in Afrikaans sowel as Engels nie, maar op haar kaggelrak pryk ook 'n hele rits ATKV-Woordveertjies vir die beste romanse van die betrokke jaar.

'n Belofte vir Bippie is 'n liefdesverhaal met 'n Christelike inslag. Beide die held en heldin is gelowiges en ervaar die hand van die Here in hulle lewens en in die ontwikkeling van hulle verhouding. Die Christelike aspek is egter nie so prominent dat dit die boek uitskakel as keuse vir lesers wat nie spesifiek na geestelike leesstof op soek is nie. In die eerste instansie is dit 'n lekker liefdesverhaal met aantreklike mense wat na liefde soek en dit vind. Die Christelike ondertoon gee 'n verdere dimensie aan die boek, maar oorheers nie die liefdesverhaal nie.

Al die nodige bestanddele vir 'n liefdesverhaal wat romantiese lesers se monde sal laat water, is daar: die pragtige, hardekwas heldin, sterk en daadkragtig, maar ook sag en onseker; die aantreklike held met die vierkantige kakebeen, wat geneig is om oor te neem en haar telkens die josie in maak, terwyl albei maar te bewus is van die aantrekkingskrag tussen hulle. Soos die neiging deesdae is, word die verhaal nie meer bloot uit die heldin se oogpunt vertel nie, maar kry die held ook 'n kans om sy innerlike aan die leser te toon. Dit verleen onmiddellik meer diepte aan die verhaal.

Anders as in die liefdesverhale van 'n dekade of drie gelede, is die hoofkarakters in moderne Afrikaanse stories nie meer volmaak beeldskoon en “uitgesorteer” nie en berus die plot nie tot 'n groot mate op onbenullige misverstande nie. Bippie en Riekert is beide gebroke mense met 'n goeie draggie bagasie, maar die liefde wat tussen hulle ontwikkel, word die motivering om aan hulle kwessies te werk.

'n Mens kan jou kwalik voorstel dat 'n Christelike liefdesverhaal met 'n swanger heldin – buite die huwelik – selfs net 'n dekade gelede vir Afrikaanse lesers aanvaarbaar sou gewees het. Bippie is egter 'n oortuigende heldin wat verantwoordelikheid vir haar situasie neem en haar bes probeer om vir haar kind 'n goeie toekoms te skep. Sy loop ook nie draaie om die feit dat sy dwaas was om by haar gewese minnaar te bly en by hom te slaap nie, terwyl sy alreeds vermoed het hy is nie die regte een vir haar nie. Die verhaal sou egter oortuigender gewees het as die biologiese pa van die baba ook in die prentjie geplaas is. Hy bly bloot 'n skim op die agtergrond wat geen rol speel nie. In vandag se samelewing waar pa’s toenemend ook aanspraak maak op hulle regte, sou sy perspektief en die motivering vir sy keuse welkom gewees het.

In die proses van heelwording van die twee hoofkarakters word verskeie temas aangeroer. Bippie is bewus daarvan dat sy moet leer om hulp te aanvaar. Riekert besef dat sy familie gekniehalter word deur hulle onwilligheid en onvermoë om oor hulle emosies te praat. Bippie hou ‘n dagboek, wat aansluit by die erkenning wat deesdae aan “journalling” as terapie gegee word.

'n Belofte vir Bippie is die tweede boek in 'n reeks wat op die dorpie McGregor afspeel, en die karakters van 'n Brief vir Reina verskyn ook in Bippie se storie. Vir 'n leser wat nie die eerste boek gelees het nie, kan dit wel verwarrend wees, hoewel daar gepoog is om die agtergrond te skets sonder om Reina se storie nog 'n keer te vertel. Dis inderdaad nie maklik om 'n balans in hierdie opsig te handhaaf nie. Nora Roberts is (onder andere) op hierdie gebied 'n meester wat nagevolg kan word in die manier waarop sy individuele boeke in haar reekse met mekaar skakel.

Die aandag wat aan albei hoofkarakters se onderskeie beroepe gegee word, verryk die storie sonder om die leser te laat voel hy of sy ontvang 'n les in geologie of die restourasie van huise of die bedryf van 'n oudhedewinkel. Net so verdring die newekarakters uit die eerste boek in die reeks ook nie die sentrale liefdesverhaal nie.

Een frustrerende aspek is die tekening van Bippie se ouers as totaal ongevoelig en veroordelend, die teenpool van haar nuwe “familie” wat haar volkome aanvaar. Die inkeer teen die einde van die verhaal is welkom, maar nie besonder gemotiveerd nie.

'n Belofte vir Bippie is 'n heerlike liefdesverhaal uit die stal van 'n bedrewe skrywer. Elsa se aanhangers sal hulle verlustig in die storie, en vir nuwe lesers wag daar 'n aangename verrassing.

The post Resensie: <em>'n Belofte vir Bippie</em> deur Elsa Winckler appeared first on LitNet.

Resensie: Zola deur Johan Jack Smith

$
0
0

Titel: Zola
Outeur: Johan Jack Smith
Uitgewer: Penguin Random House
ISBN: 9781485903857

’n Reeksmoordenaar met ’n agenda maai onder Johannesburg se jong swart vroue. Hy verkrag en martel sy slagoffers op die wreedste moontlike manier en hy is skynbaar nie bang vir die manne in blou nie. Om die waarheid te sê, dit lyk of hy hulle tart en willens en wetens probeer nader lok, en hulle dan net weer al vloekend en desperaat by nog ’n grusame misdaadtoneel agterlaat. Met elke moord is hy meer en meer blasé en met elke moord raak die druk om die saak op te los byna onuithoudbaar. Humeure loop hoog, dwelms en drank word mildelik misbruik en aggressie steek sy kop uit waar frustrasie hoogty vier. Daarbenewens krap ’n lastige joernalis in hulle slaai en wil-wil dit ook lyk of ’n oudkollega (’n afgetrede apartheidspolisieman) dalk meer geraamtes in die kas het as wat hy voorgee. Buiten die onontsyferbare nommers en letters wat die moordenaar post mortem op sy slagoffers se rûe uitkerf, is die enigste werkbare leidraad wat kaptein Majola en adjudant Basson en hulle span kan lossnuffel, die voertuig waarmee die skuldige ook in húlle drome mee rondjaag.

Die duiwel is los in Jozi, meneer. En hy ry ’n cherry-rooi taxi.

Zola (in die tagtigerjare is taxi’s na die langasematleet Zola Budd vernoem) is ’n krimi wat standaard prosedures volg. Daar is misdaad, daar is die ouens wat die saak moet oplos, daar is dwaalspore (red herrings) en daar is die leser self wat kliphard probeer om die skuldige vas te trek vóór die polisiemanne dit regkry. Tog is daar sekere elemente in dié boek wat waarskynlik Smith se pikswart “signature” van sy (hopelik) eie oeuvre in ’n ewiggroeiende lys van misdaadromans gaan word. (En daarvan is daar deesdae méér as genoeg. Die Afrikaanse leespubliek het die laaste dekade of wat ’n bloedlus ontwikkel wat blykbaar nie binnekort gaan taan nie.) Smith kry dit gemaklik en ongedwonge reg om ’n merry mixture van rasse en klasse bymekaar te gooi in ’n pot vol pap en wors en kerriesous sonder dat dit voel asof ’n uitgewer hom aangepraat het om dit te doen. Sy Johannesburg is bitterlik geïntegreerd en very much now. Sy Johannesburg se hart klop anders as in die res van Suid-Afrika. “[Die] stad loop sy eie paaie. Johannesburg stop vir niemand nie. Hy vee sy goue gat aan almal af” (215).

Martin Steyn en Chris Karsten, twee van ons bekendste misdaadskrywers, was nog nooit bang om grusaam te wees nie. Die meeste van hulle bekroonde boeke ontsien nie daardie lesers wat gryp na vlugsout as dit kom by die wrede en makabere nie. Smith sluit homself met Zola by dié groepie aan. Waar ’n groot gros misdaadskrywers wegskram van té grafies raak, loop Johan Jack jou storm met ’n bloedbesmeerde mes. Hy lem jou in die krop met sy “verwronge verbeelding”, soos einste Steyn op die agterblad te kenne gee. Smith se filmiese manier van bloeddorstig raak, maak totaal sin in die konteks van sy agtergrond as grafiesekunsstudent.

Nog iets wat regdeur die boek opval, is die verskeie verwysings na populêre kultuur, soos die bekende Netflix-reeks Stranger things. Sommige van die verwysings mag dalk die toets van die tyd deurstaan, maar sekere aspekte van subtieler binnepret mag dalk oor ’n paar jaar deur die krake val: “Basson het ’n rooi Adidas-sweetpak aan. As sy vel nie so bruingebrand was nie, sou Majola sweer hy hoort in ’n Oosblokland of Engeland” (232). Dit laat my onwillekeurig dink aan die belaglike Facebook-groep Squatting Slavs in Tracksuits, ’n kultusgroep wat fokus op, wel, Oosblokkers wat sweetpakke dra.

Johan Jack Smith is nie ’n skryfgroentjie nie, en dit blyk duidelik. Hierdie is weliswaar sy debuutroman, maar jare se harde werk agter ’n rekenaarskerm om gedigte, resensies en artikels te skryf is duidelik sigbaar in die bedrewenheid waarmee hy woorde en sinne en paragrawe aanmekaar vleg. Zola is egter nie perfek nie. Verskeie newekarakters, soos Basson se flambojante buurman, is wonderlik, maar totaal oorbodig. Hulle raak verlore in ’n oorvol rolverdeling en sou waarskynlik beter gewerk het as volronder karakters in Smith se volgende krimi. Die redigeerder of Smith self moes dalk die moordwapen heftiger ingespan het om ’n paar little darlings bokveld toe te stuur.

’n Paar nietighede ten spyt kan lesers uitsien na nog baie van dié klas dermrygery uit Smith se pen. Hy trap ’n bloedkol dwarsoor die genre. Sy merk is gemaak.

Lees ook:

Zola deur Johan Jack Smith: ’n onderhoud en ’n lesersindruk

The post Resensie: <em>Zola</em> deur Johan Jack Smith appeared first on LitNet.

Resensie: Vervleg deur Petro Hansen

$
0
0

Titel: Vervleg
Skrywer: Petro Hansen
Uitgewer: Protea
ISBN:9781868901012

Petro Hansen, rubriekskrywer vir Beeld en Die Burger, se debuutkortverhaalbundel is onlangs deur Protea Boekhuis gepubliseer. Die bloemlesing is onder die titel Vervleg uitgereik.

Die kortverhale getuig van Hansen se vermoë om met eenvoud en diep menslikheid oor alledaagse aspekte te skryf, soos verwoord is in die commendatio toe Hansen in 2018 deur die Cordis-trust met die Orde van die Beiteltjie van die Afrikaanse Woordkunsakademie vereer is: “Vir haar besondere bydrae tot Afrikaans met unieke onderwerpe waarmee sy die kuns vervolmaak het om sinvol te skryf oor die mens en alledaagse stories van die gewone lewe.”

Die verhale in die bloemlesing is lukraak saamgestel, maar toon tog ’n samehang ten opsigte van tematiek en die emosionele reaksie op die verhale. So byvoorbeeld skakel “Afskeidsgroet is moeilik” met die volgende verhaal, “Ek, Pa en Pablo” deur die intertekstuele verwysing na die film Il Postino. Die titel van die bloemlesing verwys na die ineengevlegtheid van die temas. Maar die belangrikste is seker die emosionele reaksie wat die stories ontlok: hartseer, nostalgie, humor en verlange. Verder skryf Hansen oor verskillende ruimtes en reis die leser saam met haar na alle dele van Suid-Afrika, soos die Bosveld, Stellenbosch, Hartenbos en Johannesburg; asook na ander wêrelddele soos New York en Mosambiek, maar die fokus bly op die platteland.

Hansen raak ’n verskeidenheid temas aan: afskeid, familie, eensaamheid en die liefde – alledaagse temas waarmee baie lesers kan identifiseer. Daar is veral die afskeid van ’n pa in “Vir my pa wens ek ’n Bosveldplaas”, “Die dood maak ’n stom hart praat”, “Ek, Pa en Pablo” en “’n Brief vir Pa” wat uitstaan. Saam met hierdie afskeid kom die emosie: “Maar ek was te laat. Te laat om vir Pa te vertel hoe ek hom al die jare bewonder het in sy wit vlootuniform” en “Liewe Pa. Ek skryf vir jou ’n brief sodat ek jou nooit, ooit sal vergeet nie.”

Hansen skryf ook oor ander afskeide. In “Afskeidsgroet is moeilik” verwoord sy die universaliteit van hoe moeilik afskeid is” en dat baie lesers nie “koebaaimense is nie”. In “Om ’n plaas te groet” gaan dit oor die afskeid neem van ’n plaas en die emosionele verbintenisse wat baie van ons met die plaaslewe het: “Ek staan op die plaasstoep oor my werf en uitkyk. Hier is te veel herinneringe vir een boks, dink ek toe.” Daar is die bekommernis oor kennisse wat landuit gaan in “Danie, gaan jy oukei wees daar in die Outback?” met die versugting: “Maar tog wonder ek hoe dit voel as jy weet jy gaan nooit weer hoor hoe dit klink wanneer ’n maanhaar se brul in die Kalahari deur die stilte van die nag breek nie. Hoe dit sal wees as jy nooit weer Coenie de Villiers se katbos of kambro gaan ruik as dit reën in die Klein-Karoo nie.”

Dit is nie net verhale oor nostalgie en verlange en hartseer nie; Hansen skryf ook met ’n fyn humorsin oor “Die inhoud van ’n vrou se handsak kan ’n nasie red” want “Daardie leersakkie is veel meer as net ’n mode-item.” Net so spitsvondig is die poging om die landdros se aandag te kry in “Edelagbare, daar is iets wat ek moét sê” en maak nie saak dat “ons almal maar so ’n bietjie kommin” is nie, die “lewe is lekker” of dat “jy hoef nie eens 7de Laan aan te sit op ’n klein dorpie nie want daar is ‘’n Sepie in ’n plattelandse Pick n Pay’”. Saam met die fyn spot is daar die deernisvolheid vir die mens.

Al is die verhale oënskynlik eenvoudig, slaag Hansen daarin om aan hulle ’n dieper element te gee. Sy maak slim gebruik van intertekstualiteit. Daar is byvoorbeeld die verwysing na André P Brink wat Hansen pragtig koppel aan haar pa se afskeid in “Die dood maak ’n stom hart praat”, of die gedagte dat Ingrid Jonker se verse inpas in Bridge Books in Hillbrow in “Ingrid Jonker se verse het ingepas”. Net so gebruik Hansen alledaagse gebeure, soos die Woordfees saam met haar ma of die Van Breda-bylmoorde, of haar mening dat Facebook “die grootste dief van alle tye” is, om belangrike boodskappe oor te dra.

Lesers kan gerus Vervleg lees en sodoende ook vervleg raak in die verhale van Petro Hansen.

The post Resensie: <em>Vervleg</em> deur Petro Hansen appeared first on LitNet.


LitNet Akademies-resensie-essay: Verset en opbou deur JC Steyn

$
0
0

Skrywer: JC Steyn.
Titel: Verset en opbou. Skrywers en politici as aktiviste vir Afrikaans.
Uitgewers: Kraal Uitgewers (Solidariteit Beweging), Centurion, 2019. 329 ble.
ISBN: 978-0-9947159-5-1

’n Subteks van ’n Afrikaanse taalgeskiedenis 

JC Steyn het aanvanklik as ’n skeppende skrywer bekend geraak, maar sedert Tuiste in eie taal. Die behoud en bestaan van Afrikaans (1980) is hy in hoofsaak bekend as ’n navorser van die Afrikaanse taalgeskiedenis en -politiek en as biograaf van leidende Afrikaner-kultuurfigure soos NP Van Wyk Louw, Piet Cillié en MER met onderskeidelik Van Wyk Louw: ’n lewensverhaal (1998), Penvegter: Piet Cillié van Die Burger (2002) en Die 100 jaar van MER (2004). Sy outobiografie, Sonkyker, Afrikaner in die verkeerde eeu, verskyn in 2008.

Steyn se jongste boek, Verset en opbou. Skrywers en politici as aktiviste vir Afrikaans, ruim gefinansier deur die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns, is ’n verdere toevoeging tot sy oeuvre oor die Afrikaanse taalpolitiek. Dié keer bring hy ’n aantal onlangse opstelle oor die taalgeskiedenis byeen wat in plaaslike vaktydskrifte verskyn het. Van die artikels het een elk in Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans, Stilet en Literator verskyn, en ’n verdere drie tussen 2014 en 2017 in Tydskrif vir Geesteswetenskappe, die lyfblad van die Akademie.

Die bundeling van ’n stel samehangende artikels lei soms tot die blootlegging van onderstromings wat met afsonderlike artikels nie voor die hand liggend is nie. Vir die ingeligte leser sal die figure en die gebeure in Verset en opbou waarskynlik bekend wees. Daar is egter wins in die saamgestelde teks, omdat Steyn se verbandlegging, begeleidende kommentaar en oordeel vir ons ’n aanduiding van die subteks gee. ’n Resensie sou kon wys op insigte, pluspunte, afwysings, tekortkominge of waardeoordele, maar dit is sinvoller om in hierdie verband die subteks in ’n makrososiale verband te lees.

Michel Foucault meen dat taal en die sosiale praktyke wat daarmee gepaard gaan, betekenis skep. Hy noem dit ’n diskoers en sê dat daardie betekenisse ons plek, ons subjekposisie bepaal. Voorts, dat dié diskoers, dus sowel dit wat gesê kan word as die beperkings van segging, bepaal wat hy omskryf as die mag-kennis-verhouding. Hierdie diskoers skep ’n realiteit wat ons gedrag reguleer en ons verhouding tot die dominante uitings of ons reaksie daarop, bepaal. (Vir ’n toeganklike kortbegrip van die konsep, kyk Adams (2017).

Links: JC Steyn en regs: Hein Willemse

Paratekstueel word die leser voorberei dat Steyn hier as kenner van die Afrikaanse taalgeskiedenis optree. Ons verneem sy beskouings as kundige, maar kom ook agter dat hy as individu bepaalde oordele en insigte oor die Afrikaanse sosiale wêreld het. Van Wyk Louw as formuleerder van die plek van “klein tale”en “ware” nasionalisme is vir hom ’n rigsnoer wanneer hy die toekomsmoontlikhede vir Afrikaans vandag oorweeg. Alhoewel dit nie die plek is hierdie om ’n uitvoerige diskoersanalise van Verset en opbou te doen nie, sal dit tog sinvol wees om enkele aspekte van die subteks van nader te beskou.

1

Steyn word hoog aangeslaan deur die Afrikaanse kultuurestablishment. Sy akademiese werk word gereeld bekroon. Voorheen ontvang hy onder meer die Recht Malan-, Louis Luyt-, Insig- en Rapport-pryse, asook verskeie eerbewyse van die Akademie, waaronder die CJ Langenhoven-, Stals- en Louis Hiemstra-pryse, die Van Wyk Louw-medalje vir skeppende skryfwerk en ’n oorkonde vir sy lewenslange bydrae tot die Afrikaanse taal en kultuur. In 2017 ontvang hy die Jan H Marais-prys vir sy bydrae tot Afrikaans as wetenskapstaal. Daarnaas is die Praag-prys in 2002 aan hom toegeken vir onder meer “sy vestiging van ’n pro-Afrikaanse bewussyn”.

Die paratekstuele merkers, volgens Gerard Genette (1991:263) die drumpel tot ’n teks, berei die leser op geen onsekere manier nie voor vir toegang tot hierdie boek. Dit roep ’n vervloë tyd op, ’n tyd van meganiese tikmasjiene en ronde brilletjies. Met haar eenvoudige gelamineerde wit-en-swart omslagontwerp skep Hannelie du Preez ’n algehele retro-indruk. Sy vermeng serif-, san serif- en meganiese-tikmasjien-lettertipes. Van die letters vertoon tekens van effense verwering, wat in sigself ’n kode vir aantasting en verval in die hede word. Florian Klauer se bo-aansigfoto van ’n draagbare Duitse Adler Favorit-tikmasjien pas sy ietwat aan en rond dit af met ’n outydse ronde bril. (Dat die laaste Favorit 2 in 1939 gebou, die fabriek in een van Hitler se wapenfabrieke omskep en in 1945 deur die Geallieerdes gebombardeer is, sou seker as oordadige assosiasie gereken kon word.) Die omslag wat Du Preez geskep het, is geyk. Dit is bedóél om geyk te wees, want hier word ’n wêreld van deugsame, stabiele intellektuele arbeid gesinjaleer – vertroude nostalgie vasgevang in eietydse laminering.

Die boek is ryklik geïllustreer met talle foto’s, waarvan sommige volblad gedruk en ander oor dubbelblaaie gesprei is. Die wedervarings, dade en opvattings van byna uitsluitlik manlike heldefigure word hier vertel. Trouens, uit die talle foto’s is daar slegs vyf waarin vroue voorkom, meesal in algemene verband, as ’n voorbladnooi, in ’n dramatablo en tydens ’n AfriForumjeug-koeksisterverkoping. Die algehele indruk is ikonografies: manlik en wit.

Soos die titel, raam ook die agterplatteks die verset- en opbou-uitgangspunt van die boek:

“Julle sal moet veg vir Afrikaans!” [...] Hoe en wanneer “veg” jy vir die taal? Daaroor was Afrikaanssprekendes nog altyd verdeeld. Party wou hard veg, ander glad nie, of het gou moed verloor. Tog het taalaktiviste dit reggekry om van Afrikaans ’n amptelike taal te maak en tot ’n volwaardige kultuur- en wetenskapstaal te bou.

Om die gesaghebbendheid van Steyn, en dus sy boek, te beklemtoon, word Chris van der Merwe, emeritus professor van die Universiteit van Kaapstad, aangehaal:

“Met hierdie boek bevestig JC Steyn sy posisie as een van die belangrikste Afrikaanse skrywers oor taalkrisisse en taalontwikkeling, oor die belang van die eie taal as ’n tuiste vir identiteit en as weg tot volledige menslikheid. Elkeen wat vir Afrikaans omgee, behoort dit te lees.”

Voorts word vermeld dat Steyn sy “omvattende werk oor die geskiedenis van Afrikaans, ‘Ons gaan ’n taal maak’: Afrikaans sedert die Patriotjare ook in 2014 by Kraal Uitgewers” uitgegee het, wat paratekstueel die skrywer, sy teks(te), die uitgewer en die Solidariteit Beweging in een kring saamsnoer. Kraal Uitgewers is deel van dié beweging en volgens hul webblad ’n gespesialiseerde uitgewersmaatskappy wat fokus op aktuele sake “binne die Afrikanergemeenskap”. Hul stel hul ten doel om publikasies uit te gee wat “die geskiedenis kan verander, regstel en sterk standpunt inneem oor, onder meer, politieke en maatskaplike kwessies in Suid-Afrika”.

 

2

Die boek is verdeel in agt hoofstukke wat grotendeels saamval met die onderwerpe van die oorspronklike vakartikels. Steyn verklaar in sy voorwoord dat hy oorkoepelend die eietydse term taalaktivisme gebruik as ’n verplasing vir “ouer woorde” soos “taalstryd en taalhandhawing” en “taalbulle”, woorde wat “party Afrikaanssprekendes nie meer graag wil hoor nie” (8). Die taalbulle na wie hy “so nugter moontlik [...] na geslaagde strategieë en mislukte aksies” (11) wil kyk, is agtereenvolgens GR von Wielligh, SJ du Toit, JBM Hertzog, MT Steyn, Willem J Viljoen, JHH de Waal, CJ Langenhoven, verskeie Nederlandssprekende aktiviste en Van Wyk Louw, aan wie twee artikels gewy word. Hoofstuk 6 behels ’n bespreking van die onlangse geskiedenis sedert die 1990’s en die toenemende heranglisering van die Suid-Afrikaanse openbare lewe.

Steyn skep met sy rangskikking van hoofstukke ’n oorsig van die trajek van Afrikaans sedert die laat 19de eeu, van opkoms tot gelykberegtiging tot verlies aan status. In die heersende weergawe van die Afrikaanse taalgeskiedenis word die figure wat hy ondersoek, gehuldig vir hul deurslaggewende rolle om Afrikaans ’n geskrewe en gestandaardiseerde taal te maak, en later in die stryd om erkenning as amptelike en onderrigtaal. Von Wielligh, ’n landmeter en taalgeograaf, word gehuldig as die geskiedskrywer wat “intieme kennis” gehad het van die gesindheid van die jong mans, die “volgroeide seuns” wat die Genootskap van Regte Afrikaners (GRA) in die geheim tot stand gebring, die Patriot opgerig en vroue uitgesluit het (35, 36, 43–4). Steyn lig die groep se nie-elitistiese ingesteldheid, hul pligsbesef en selfopoffering uit as waardes wat hul projek gerig het.

In die geval van Du Toit wat hom verset het teen die “onbillike invoer van Engels” sonder Steyn sy strategie om eie instellings te skep uit, veral “wanneer die staat onwillig” is om te dit doen, soos in die geval van die oprigting van “die Hugenote Gedenkskool as Afrikaanse skool”, en om met mededingers saam te werk om Afrikaans in die openbare lewe gevestig te kry (51, 55, 52). MT Steyn en Hertzog se rol in die bedinging van gelykberegtiging vir Hollands tydens die Nasionale Konvensie van 1908–1909 word in fyn besonderhede vertel om kleur te gee aan die dramatiese oomblikke tydens die onderhandelinge. Laasgenoemde se dagboekinskrywing om 10:27 op 20 Oktober 1908 word aangehaal waarin hy “opgetoë” oor die “groote ovewinning” skryf waarin “die Hollandsche taal” “gelijke vrijheden, rechten en voorrechten” met Engels in die te stigte Unie van Suid-Afrika sal geniet (80).

............

“Die boek is ryklik geïllustreer met talle foto’s, waarvan sommige volblad gedruk en ander oor dubbelblaaie gesprei is. Die wedervarings, dade en opvattings van byna uitsluitlik manlike heldefigure word hier vertel.”

............

Ten spyte van die spellingvereenvoudiging van Hoog-Hollands wat aan die begin van die 20ste eeu ontwikkel is, het die taal mettertyd ’n belemmering geword, met die gevolg dat selfs geskoolde mense hulle nie behoorlik daarin kon uitdruk nie. Veral Langenhoven ondersteun die standpunt dat die taal as onderrigmedium “onskatbaar” sal wees en ’n “wins in nasionale selfrespek onder ’n groot deel van ons volk”. Ses jaar na die aanvaarding van Hollands as ’n uniewye amptelike taal aanvaar die Kaaplandse Provinsiale Raad sy voorstel dat Afrikaans as onderrigmedium dien. Dié besluit is later die jaar ook in die Vrystaat en Transvaal aanvaar; in Natal kon ouers ’n keuse tussen Afrikaans en Engels uitoefen (132–4).

Steyn bespreek diepgaande in hoofstukke drie en vyf die ondersteunende rol en plek van Nederlands en Nederlanders soos Johannes Brill, Jochem van Bruggen en Jan van Melle wat die ontplooiing van Afrikaans as ’n amptelike, onderrig- en kultuurtaal moontlik gemaak het. Oor die rol wat sy sentrale figure in hierdie oorgangsperiode gespeel het, oordeel hy soos volg:

Nadat Du Toit, Hertzog en Steyn vir Hollands/Nederlands geveg het, het De Waal en Langenhoven dit help afskaf. Dit is merkwaardig dat die Nederlandse taal nie alleen gehelp het om Afrikaans te skerm nie, maar dat die benaming Hollands meegehelp het om staatkundige erkenning vir Afrikaans te verkry. (147)

Wat op hierdie ontwikkeling gevolg het, is die opbloei van Afrikaans. Steyn tipeer dié periode as die “Goue Eeu [van] Afrikaans as kultuurtaal” waartydens, gerugsteun deur ’n simpatieke staatsbestel, “skrywers en ander kultuurskeppers” hulself op talle terreine laat geld het (148).

In sy sesde hoofstuk stel Steyn die onderhandelinge en taaltoestande onmiddellik voor en na die onlangse eeuwending aan die orde. Dit is ’n verslag van die agteruitgang en benadeling van Afrikaans, die verlies aan amps- en onderrigfunksies en die misleiding en verraad oor die beskerming van minderhede. Waar syns insiens die opkoms van Afrikanernasionalisme aan die begin van die 20ste eeu die belangrikste dryfveer vir die vestiging en ontplooiing van die taal was, is die verswakking daarvan aan die begin van die 21ste eeu een van die faktore wat lei tot “’n afname in taalgetrouheid” (185). Teenoor die leidende rol wat “senior leiers” in die bevordering van Hollands/Afrikaans by die Nasionale Konvensie van 1908–1909 gespeel het, het die Kodesa-onderhandelaars in 1992–1993 die taalsake aan senior amptenare oorgelaat wie se “mening nie soveel gewig [kon] dra as die politici […] wat oor die lot van die tale moes beslis nie” (195). Steyn het geen goeie woord vir die traak-my-nie-agtige houding van die Nasionale Party-onderhandelaars oor Afrikaans nie en haal goedkeurend die mening van die geskiedskrywer Hermann Giliomee aan dat “ons een van die swakste grondwette vir hierdie betrokke land” het (175).

3

Die laaste twee hoofstukke wy Steyn aan die uitsprake van Van Wyk Louw met verwysing na nasionalisme, taalbewegings en kultuur in ’n bestaanskrisis. Vir hom is die belang van Louw dat sy “opvattings oor taalbewegings so aktueel [bly]” dat dit opnuut in oënskou geneem moet word, omdat hy ’n raamwerk bied waarin “die taalaktivisme van die verlede en die hede” en sy “denke oor taal” beoordeel kan word (208, 212). Dit is die onderbou van Louw se sienings, naamlik sy klem op “‘klein tale se stryd’ of dan klein taalgemeenskappe se optrede om hul tale te behou” wat Steyn as rigsnoer vir die hede wil voorhou (208).

............

“In ’n vorige bestel het ’n regering die ruimte vir Afrikaans geskep om te gedy, alhoewel wesenlik as ’n volkstaal. Vandag sit Afrikaans as openbare en onderrigtaal in die knyp.”

............

Die raakpunte tussen taalbewegings en die konsepsie van vroeg-20ste-eeuse nasionalisme lig hy vroeg in sy sewende hoofstuk uit, naamlik dat die “essensie van die Afrikaanse nasionalisme die strewe [is] van Afrikaners om voort te bestaan as ’n aparte gemeenskap met ’n eie taal en nie net as individue nie” (210). Dit is syns insiens dié ingesteldheid wat die “uitwissing van agterstande en die opbou van ’n taal en kultuur” in die loop van die 20ste eeu moontlik gemaak het (210). Dié “verdedigende en opbouende nasionalisme” en die taalbeweging en kultuurtaal wat daaruit voortvloei, sou een wees wat in die woorde van Louw “vreedsaam en ‘alleen goed’” is (211, 212). Dié soort nasionalisme is hiervolgens nie ’n vorm van “engheid en egoïsme” nie, maar ’n strewe na nasionale regte, “die reg om jou geestelike ontwikkeling, kortweg jou onderwys, te ontvang in die taal wat jy verstaan“ (214).

Hierteenoor identifiseer Louw die nasionalisme van “groot, onbedreigde volkere” wat “sleg sonder meer” is met ’n imperiale geneigdheid wat benewens politieke imperialisme ook taalimperialisme tot gevolg het (211). Die imperiale-heerserstaal word as wapen ingespan en kan die heerser, volgens Louw, “idees wat vir homself nuttig is […] op die ondergeskiktes oordra en die propagandering van hul eie idees belemmer” (211). Dit is teen hierdie “verowerende nasionalisme” dat die “verdedigende nasionalisme” van “klein volke” staan en in tye van bedreiging en taalverskuiwing “die taalgetroues pogings [aanwend] om die bedreigde taal te behou en […] die standaardtaal ’n simbool en ’n grond vir optrede [word]” (215).

Steyn identifiseer by Louw die aanname dat die politiek, “die verkryging van ’n staatkundige stut”, die ontwikkeling van Afrikaans as onderrigtaal en die opkoms van kulturele produksie, die opheffing van die gemeenskap en die rol van “histories bewuste intellektuele” en organisasies noodsaaklik is wanneer “’n volk of taalgemeenskap” ’n “voortbestaanskrisis” ervaar (219, 222, 215, 239). In sy laaste hoofstuk herlees hy Louw se 1952-opstel “Kultuur en krisis” wat aanvanklik geskryf is teen die agtergrond van die skrapping van bruin kiesers van die algemene kiesersrol om die getalle-oorwig van die Nasionale Party se wit Afrikaanse kiesers te beskerm. Van die interne krisisse wat Louw destyds vir die Afrikaners geïdentifiseer het, is dié van militêre oorrompeling of verswelging deur grootskaalse (Europese) immigrasie en versinking “tot magtelose minderhede tussen ’n massa swartes” (258), vertwyfeling oor volgehoue Afrikaans-wees of verengelsing te midde van ekonomiese agteruitgang en “wanneer die groepslewe vir die enkeling ’n gevangenis” (269) geword het, en voortbestaan in onreg waar ’n wit minderheid ’n swart meerderheid oorheers. Die hoop wat Louw en andere op afsonderlike voortbestaan gehad het, het volgens Steyn in 1994 beskaam toe Afrikaners “hul vryheid en selfbeskikkingsreg [moes] prysgee” (261).

In ’n bestel waar dié begeertes onvervuld is, suggereer Steyn nuwe bestaansmoontlikhede waarin die praktyk en strategieë van die Solidariteit Beweging klaarblyklik ’n groot rol speel. Aan die hand van ’n groep vakkundiges stel hy die vervulling van die ideale van “kultuurvryheid” en “selfbestuur” van “klein groepe” voor. Sy kenners bied onder meer “gebiedsongebonde outonomie” aan as “waarskynlik die mees gepaste model om […] kulturele vryheid te verseker”, voorafgegaan deur aanvoorwerk in onderskeie gemeenskappe, “tussen groepe onderling, gemeenskappe en die regering” en internasionale steun (271–2). Samehangend met hierdie gedagtes is dié van selforganisasie en Afrikanerrepublikanisme waar eie instellings vanaf ’n stedelike basis geskep en bestuur word. Geabstraheer uit verskillende bronne, suggereer hy die breë raamwerk vir voortgesette voortbestaan van “klein kultuurgroepe”. Steyn eindig Verset en opbou met hierdie woorde: “Die keuse tussen voortbestaan en die ‘bleke reg’ van die Grondwet moet Afrikaners self maak, en weer ’n eie lewe uitwerk in die land wat hulle help opbou en daarna verloor het” (275).

4

Ek het die boek toegemaak met ’n oorheersende indruk dat vir Steyn “Afrikaans” in wese ’n oornoeming vir “Afrikaner” en “Afrikanergeskiedenis” is, dat ten spyte van uitings tot die teendeel die wese van die begrip Afrikaner etnies wit bly, en dat die Afrikanerskap en waardes van leidende individue wat beklemtoon word, die spore van miteskepping dra. Steyn fokus soms so intens op die posisie van Afrikaans dat dit eensydig voorkom ten opsigte van die posisie en omstandighede van mede-Suid-Afrikaners. In sy finale oordeel oor die vooruitsigte vir ’n volhoubare Afrikaans bespreek hy uitvoerig en by voorkeur die opsies wat voorstanders van ’n “gebiedsongebonde” Afrikaanse kultuuromgewing voortbestaan.

Die geskiedenis van Afrikaans is metonimies die geskiedenis van die Afrikaner. Die gang van Afrikaans word so nou met dié van Afrikanernasionalisme verbind dat Steyn die een nie van die ander kan onderskei nie. Ontwikkelings buite die dampkring van Afrikanernasionalisme word nêrens in berekening gebring nie. Dit is ’n direkte gevolg van sy konsentrasie op die prosesse van taalnasionalisme, kodifisering, taalstandaardisering, staatserkenning en -onderwys. Die geskiedenis van Afrikaner-opbou, van Afrikaans in die 20ste eeu kan egter nie los gesien word van die totale uitsluiting van alle niewit mense, en in dié geval meer bepaald niewit Afrikaanssprekers, van die ingrypende staatsontwikkelinge en besluite oor die afgelope eeu nie.

............

“Een van die opvallendste temas van die diskoers in Verset en opbou is die onderwys en die wyse waarop verskillende leiers bygedra het tot die opbou van Afrikaans as ’n volwaardige, gevorderde onderrigtaal. Dit is geen geringe prestasie nie.”

............

Die band tussen Afrikaans, Afrikaners en Afrikanernasionalisme is vir Steyn so natuurlik dat hy nie vir een oomblik reflekteer oor sy basiese aannames nie. Kan hy byvoorbeeld intellektueel die moontlikheid oorweeg dat Afrikaans sonder die Afrikaner kan voortbestaan? Kan hy enigsins die moontlikheid insien dat Afrikanernasionalistiese ywer nie die enigste moontlikheid van die belewing en oorlewing van Afrikaans in die 21ste eeu is nie? Waarskynlik nie, omdat, so wil dit voorkom, alle Afrikaanssprekers in die diskoers rondom Afrikaans slegs sekondêre praters is, en daarom geen belang, invloed of rol het nie. Waar Steyn die aanwesigheid van ander sprekers wel vermeld, meesal bruin Afrikaanse sprekers, skep dit die indruk van revisionisme, ’n oppervlakkige herskrywing van aspekte van die oorgelewerde taalgeskiedenis.

Vir Steyn is Afrikanernasionalisme of ’n aangepaste vorm daarvan die verstekopsie vir die voortgesette beskerming en ontwikkeling van Afrikaans. “Afrikaans” as oornoeming vir “Afrikaner-behoudendheid” is gevolglik besonder sterk in Verset en opbou. Die wyse van voortbestaan en die verdere ontplooiing van Afrikaans word beskou deur die nou gleuf van hierdie behoudendheid. Die vakkundiges met wie hy assosieer en wat hy rojaal in sy toekomsgerigte slothoofstuk aanhaal, kom, net soos die individue en instansies wat hy identifiseer as handhawers van die taal, byvoorbeeld hoofsaaklik uit die dampkring van die Solidariteit Beweging. Hy beweer inderdaad: “Die werk van Solidariteit en die Solidariteit Beweging kom die naaste aan ’n beweging wat ‘draer van lewensbehoeftes’, selfs van ekonomiese behoeftes is” (236).

*

Die omskrywing van wat ’n Afrikaner sou wees, het veral tydens die krisisdekade tagtig ’n omstrede saak geword met talle wat hulle daarvan gedistansieer het, onder meer omdat, volgens Steyn (265), “[b]aie Afrikaners nie bestand [was] teen politieke korrektheid nie”. Die statiese wit nasionalistiese begrip het oënskynlik in die geledere wat Steyn aanhaal, ’n dinamiese aanpassing ondergaan. Tans is daar, volgens Danie Goosen, “nou bykans volledige eenstemmigheid daaroor dat Afrikaners na hulself as ‘Afrikaners’ kan verwys” (266–7). “Afrikaners” aanvaar syns insiens “toenemend dat hulle na hulself as ’n ‘plurale’ kultuurgemeenskap kan verwys. Onderlinge pluraliteit is daarom ook nie meer […] ’n argument téén die bestaan van […] die Afrikaner nie, maar juis ’n argument ten gunste daarvan.” Steyn (226 ev, 265) bespreek uitvoerig Louw se frase “My volk, Blank en Bruin” en haal goedkeurend Koos Malan aan wat sou gesê het dat “die einde van die wit aard van die staat vóór 1994 die tipering van Afrikaners as wit mense beëindig het. ‘Afrikaners is nou as ’t ware in staat gestel om hulself weer as Afrikaners te vind.’”

Malan se argument klop nie noodwendig nie. Die konsepsie van Afrikaners as synde wit mense te wees is buite die formele staat geformuleer, merendeels as versetsidentiteit. Dink veral aan die einde van die 19de eeu en die oploop tot Uniewording. In die middel van die vorige eeu het die woord “Afrikaner” die sjibbolet van ’n seëvierende nasionalisme geword. Insgelyks: Afgesien van die adjektief “pluraal” wat herinner aan die apartheidseufemismes van die jare sewentig, bly die vermoede bestaan dat ’n toekomstige “plurale” Afrikanerskap hoofsaaklik wit (middelklas?-) belange sal verteenwoordig. Dit is te betwyfel of die witheid van Afrikanernasionalisme gou sal wyk. Het die herkonseptualisering van die Afrikaner vandag weer iets te make met verset, dié keer midde-in die post-1994- demokratiese staat?

............

“Wat opval, is dat die leiersfigure wat as Afrikaners geïdentifiseer word, by hoë uitsondering mans is en hul taalaktivisme soms met fyn biografiese besonderhede aangevul word – nie noodwendig hagiografies nie, maar beslis met bewondering.”

............

Ten spyte van hierdie tentatiewe geluide duik die wit wese van Afrikaans, die Afrikaner en Afrikanernasionalisme deurentyd op. Steyn herinterpreteer byvoorbeeld Van Wyk Louw vir die hede en merk dan op dat een van die krisisse wat die Afrikaner tans beleef, “dié van fisiese verswelging is dat hy toegeploeg [word] deur massa-immigrasie […] en deur die getalle in die land self, […] vererger deur emigrasie en ’n lae geboortesyfer” (261). Presies wie van dié “plurale” Afrikaners beleef dié krisis? Of word voorsien dat daar verskillende Afrikaner pluraliteite sal wees? Voorts gebruik Steyn dwarsdeur sy teks die veelseggende neweskikking, “die Afrikaners en ander Afrikaanssprekendes” (kyk onder meer 272). Wat sou dié formulering presies beteken?

Wat sou die implikasie wees vir die toekoms van Afrikaans en die konstruering van ’n aanpassende “plurale” Afrikanernasionalisme — dié keer op “gebiedsongebonde” vlak met onderhandeling op groepsvlak? Op watter basis sal die groepe saamgestel word? Wat van die meer as ’n halfmiljoen eerstetaal-Afrikaanssprekendes wat as etnies swart gekategoriseer word, en hulself dikwels as “Afrikaners” voorstel? Sou hulle en die Afrikaanssprekende Moslems wat hulself “Afrikaners” noem of genoem het, ook in die Steyn-Goosen-Malan-konsepsie van “die Afrikaner” inpas? Verteenwoordig hierdie Afrikaanse mense dieselfde of selfs soortgelyke maatskaplike, politieke, ekonomiese en kultuurbelange? Wat presies beteken “pluraliteit” in dié konteks? Dit lyk vir my asof, in terme van die diskoers wat ek probeer ontrafel, ’n vertrekpunt van hierdie aanpassende Afrikanernasionalisme in hoofsaak die belange, begeertes en behoeftes van wit Afrikaanssprekendes bly, al word geluide vir ’n buigsamer konsepsie daarvan gemaak.

*

Die eerste vyf hoofstukke is ’n nougesette kartering van die totstandkoming van Afrikaans as ’n amptelike en onderrigtaal. Wat opval, is dat die leiersfigure wat as Afrikaners geïdentifiseer word, by hoë uitsondering mans is en hul taalaktivisme soms met fyn biografiese besonderhede aangevul word – nie noodwendig hagiografies nie, maar beslis met bewondering. Dan is daar die waardes wat aan die leiersfigure gekoppel word – waardes wat tradisioneel in die populêre media verbind word met die heldefigure van Afrikanerdom.

Steyn ontkom nie aan die potensiële gevare van miteskepping nie. In een geval verhoed die laat-19de-eeuse konsepsie van “die Afrikaner” hom nie om ’n trajek wat nog verder die verlede in strek, te skep nie. Vergelyk hier ’n opmerking wat heenwys na die verklaring van edele kwaliteite oor geslagte heen. Volgens Steyn was die Patriotters van die laat 19de eeu bekend vir hul “wilskrag”, hul nie-elitistiese ingesteldheid, hul pligsbesef en bereidwilligheid tot selfopoffering – ’n tradisie wat “lank onder die Afrikaner bestaan het” (36, 43, 44, toegevoegde klem). Van die ander “aktiviste vir Afrikaans” het insgelyks sonderlinge kwaliteite. Von Wielligh het gestreef na “billikheid en ewewigtigheid” (38). Du Toit was bereidwillig om met mededingers saam te werk en eie instellings te skep (52, 55), terwyl Steyn en Hertzog “bittereinders” (58) was, en Langenhoven en De Waal eiewys en koppig (117). Hier bo is reeds gewys op die goedkeurende wyse waarop Steyn met Van Wyk Louw omgaan in sy formulering van ’n “verdedigende” of “ware” nasionalisme.

Teenoor hierdie figure met hul noemenswaardige kenmerke staan diegene wat Afrikaans sou versaak het. Die oordeel en suggestie van “taalverraad”, “swygende politici” en “ekskuus-dat-ek-leef-tipe Afrikaners” val oor “die Afrikanerelite wat [met die Kodesa-onderhandelings] afstand gedoen het van Afrikanernasionalisme” (184 ev). Uit die geïmpliseerde oordeel kry die leser ’n aanduiding van die soort waardes wat die skrywer se hart warmer laat klop, en belangriker, dié wat vir die toekoms van Afrikaans herhaal en beklemtoon moet word. Dan is daar dié wat hy minder gunstig ag, en sy oordeel is fel.

*

Die ambivalensie wat ek by Steyn aanvoel, het te make met die “bruin mense”, daardie groepering wat die Nasionale Party as “’n volk-in-wording” getipeer het, en wat toe uiteindelik nooit die volk geword het wat verlang is nie. Die “maak van Afrikaans” is vir Steyn ’n nasionalistiese daad, gedryf deur (vermoedelik wit) intellektuele en “taalgetroues”; vir die res is die grootste gros bloot praters, mense sonder enige mate van bemiddelingsbevoegdheid. In sy visie vir Afrikaans word bruin sprekers hier en daar betrek, meesal as sekondêre deelnemers, dikwels in verwysing; en die enkele kere dat hulle aandeel genoem word, word dit onmiddellik gekwalifiseer of verdag gemaak. Vir die diskoers wat geïdentifiseer is, is die implikasie dat slegs die Afrikaner met Afrikaans vertrou kan word en dat die sosiale gelykberegtiging van alle ander mense ondergeskik is aan dié ideaal.

’n Enkele voorbeeld behoort genoeg te wees. Steyn (81) skryf:

Sou sommige van die inheemse tale amptelike status gekry het as daar ook bruin, Indiër en swart afgevaardigdes [by die 1908–1909 Nasionale Konvensie] was? Of sou dit moontlik alleen Engels gewees het? Dié vrae is onbeantwoordbaar, maar dit is veelseggend dat die bruin en swart elite in die Anglo-Boereoorlog oor die algemeen Britsgesind was. Die belangrikste bruin leier van dié tyd en dekades daarna was Abdullah Abdurahman, wat bitter anti-Afrikaner én anti-Afrikaans was.

Hierdie stellings is onhoudbaar. Die rede waarom slegs wit mans op die Konvensie teenwoordig was, is dat alle ander mense daarvan uitgesluit is. Abdurahman, alhoewel ’n vurige kritikus, word allerweë as gematigd beskou. Hy was deel van afvaardigings na die Britse parlement om te pleit dat ook bruin en swart mense oral in die Unie kiesreg en skoolplig kon kry. Maar tevergeefs. Hy en andere soos hy is nie toegelaat om deel te neem nie.

Wat is die konteks? Die Suid-Afrika Wet, wat onder meer Hollands se gelykheid verskans het, en die Skoolraadwet van die nuwe Unie het terselfdertyd die totale uitsluiting uit openbare besluitneming, die laaggeskooldheid en onvryheid van bruin en swart Suid-Afrikaners vir die res van die 20ste eeu tot gevolg gehad. Abdurahman, die skrywer van die Afrikaanstalige hekelrubriek “Straatpraatjes”, mag ’n anglofiel gewees het, maar sy kritiek het regstreeks te doen gehad met die noordelike republieke se uitsluitende raspolitiek. Hy was ’n opgeleide medikus en ’n bewese verteenwoordiger van ’n sterk politieke en gemeenskapsorganisasie wat op geen noemenswaardige wyse kon deelneem aan die nuwe staat nie (kyk Lewis 1987:28 ev, 46 ev, 64 ev; Adhikari 1996).

Steyn se hipotetiese stelling laat nie eens die moontlikheid oop dat Abdurahman, wat meesal sy pasiënte in Afrikaans gekonsulteer het, ’n denkende en inskiklike leier kon wees nie. Dit is skreiend dat die onreg wat miljoene Suid-Afrikaners by Uniewording aangedoen is, gebruik word om die posisionering van Afrikaans te regverdig. Ten opsigte van die diskoers: Dat Steyn hoegenaamd so ’n stelling kon bedink as regverdiging vir die opname van Hollands/Afrikaans in die Unie-grondwet, toon die kortsigtigheid en eensydigheid waarmee soms met die taalkwessie omgegaan word.

*

Vir talle Suid-Afrikaners word die groei van Afrikaans onder die Nasionale Party-regering geassosieer met onderdrukking, geweld en opstand. (Alhoewel Steyn hier en daar na aspekte van Afrikaans tussen 1948 en 1994 verwys, wy hy in Verset en opbou nie ’n hoofstuk aan hierdie “Goue Eeu [van] Afrikaans as kultuurtaal” nie. Die slagspreuk, “Afrikaans is die taal van die verdrukker” het ’n lewe van sy eie gekry en duik telkens hardnekkig in openbare debatte op. Alle Afrikaanssprekendes moet konstant daarmee rekening hou. Steyn se strategie om dié stuk geskiedenis te verwerk, is eerstens om die opkoms en vooruitgang van Afrikaans in hoofsaak toe te skryf aan die werk van kultuurskeppers (148, 236), tweedens om ’n duidelike skeidslyn tussen die regering, hul vorm van nasionalisme en Afrikaans te tref (176), derdens om net die nodige, en dan so min moontlik, oor die taalopstande te sê (177, 208), en vierdens om te verklaar dat Afrikaners met ’n “skoon gewete” die toekoms tegemoet kan gaan:

Meningsverskille oor skuld en boete is nog nie afgelope nie; die skuld is volgens sommige groter as wat ons vermoed en die boete nog nie hoog genoeg nie. Maar Afrikaners sou nogtans met ’n skoon gewete kon sê die onreg wat hulle gepleeg het, behoort tot die verlede. (261)

Skuld en boetedoening is terugkerende temas in samelewings met koloniale en veroweringsgeskiedenisse. Regstelling, vergifnis en verandering is ingewikkelde prosesse wat nie eensklaps afgehandel kan word nie, soos die geskiedenis van die Eerste Suid-Afrikaanse nasies of kolonialisme of die Anglo-Boereoorlog hier in Suid-Afrika bewys. Hoe daaroor geoordeel kan word, kan egter nooit ’n eensydige proses wees nie, nog minder kan eensydig verklaar word dat die onreg wat gepleeg is, tot die verlede behoort. In die diskoers waaroor ek dit hier het, konstrueer Steyn ’n Afrikaans wat sonder belemmering die toekoms tegemoet gaan, terwyl die huidige posisie van Afrikaans en die vermeende posisie van Afrikaners juis toe te skryf is aan die geskiedenis wat hy onderbeklemtoon. In ’n klein kring van eendersdenkendes mag so ’n opvatting bestaan, maar dit is ’n wanopvatting. Afrikaans as simbool van onreg het nie op 27 April 1994 ’n stille dood gesterf nie.

*

Een van die mislukkings van die huidige regering is die verwaarlosing en ondermyning van veeltalige onderrig, die erkenning en praktyk van veeltaligheid as ’n hulpbron op alle vlakke van die staatsdiens, en die gebrek aan die skep van ’n omgewing waarin Suid-Afrikaanse tale kan gedy. Hierdie leemte het tot gevolg dat ons Suid-Afrikaanse tale steeds in statiese ras-etniese terme beskou met beperkte gebruiksmoontlikhede buite die huis om. Die redes hiervoor is legio, onder meer die gebrekkige terminologie-ontwikkeling van Afrikatale, die gebruik daarvan vir die handhawing en implementering van apartheid, of vandag die voorkeur vir Engels as politieke bindingstaal en as taal van die politieke en ekonomiese elite. Die stryd om Suid-Afrikaanse tale volwaardig te ontwikkel, is ’n opdraande- en ongelyke stryd, en een waarin ’n nalatige regering minder en minder belang stel. Oral is mense op klein skaal besig om talige aspekte wat vir hul van sosiale en kulturele belang is, te probeer ontwikkel. Vir die skep van ’n sosiaal-regverdige land waarin die diversiteit van mense en tale gedy, is sulke ondernemings nodig en moet ’n wetlike omgewing geskep en in stand gehou word waarin voorkeur aan daadwerklike taalontwikkeling gegee word.

............

“Afrikaanssprekendes wat hulle buite die sfeer van Afrikanernasionalisme bevind, sal die teks, en veral die slothoofstuk, as ’n resep vir afkamping en isolering beleef.”

............

In ’n vorige bestel het ’n regering die ruimte vir Afrikaans geskep om te gedy, alhoewel wesenlik as ’n volkstaal. Vandag sit Afrikaans as openbare en onderrigtaal in die knyp. Een van die opvallendste temas van die diskoers in Verset en opbou is die onderwys en die wyse waarop verskillende leiers bygedra het tot die opbou van Afrikaans as ’n volwaardige, gevorderde onderrigtaal. Dit is geen geringe prestasie nie. Ten opsigte van die hede en onmiddellike toekoms het Steyn groot waardering vir die Solidariteit Beweging se pogings om voorsiening vir moedertaalonderwys te maak. Hy assosieer hom voorts met Solidariteit se strategie van “ankerdorpe”, en meer bepaald die skep van ’n behoefte aan “’n Afrikaanse stad of provinsie waarin Afrikaans op alle terreine gebruik kan word, vry van byvoorbeeld die beperkings wat verteenwoordiging aan die [Afrikaner-] gemeenskap oplê” (274–5). Hierdie idees word sterk verkondig deur die Solidariteit Beweging se medianasionalistiese handelinge, hul mediageaffilieerdes, hul openbare optrede, hul hofsake en allerlei soortgelyke bemarkingsveldtogte. Afkamping is een manier om in ’n veeltalige demokratiese land te leef, maar dit bly ’n uiters beperkende opsie.

Afrikaanssprekers wat buite Afrikanernasionalisme staan, kan egter nie toelaat dat die enigste bestaansmoontlikheid vir die taal die eng etniese kulturele belewings is wat Steyn so goedkeurend aanhaal nie. Op verskillende lewensterreine, onderrig- en kulturele instellings het ons strategieë nodig om sinvol, meelewend en mededelend Afrikaans te wees, sonder om toevlug tot begrensing te neem.

5

As ’n teks pas Verset en opbou knus in die visie van Kraal-uitgewers wat publikasies wil uitgee wat “sterk standpunt” inneem oor aktuele sake in die Afrikanergemeenskap. Alhoewel Steyn hom voorneem om “objektief” ondersoek in te stel na die ontwikkeling, wetlike vestiging en toekomsmoontlikhede van Afrikaans, is dit uit hierdie beperkte diskoersanalise duidelik dat sy siening van Afrikaans wesenlik beperk bly tot die behoeftes en begeertes van “die Afrikaner” en dat hy die toekoms van die taal besonder nou verbind met ’n aanpassende nasionalisme. Afrikaanssprekendes wat hulle buite die sfeer van Afrikanernasionalisme bevind, sal die teks, en veral die slothoofstuk, as ’n resep vir afkamping en isolering beleef.

  • Hein Willemse is ’n professor in die Departement Afrikaans, Universiteit van Pretoria. Hy doseer Afrikaanse en Afrika-letterkunde en literêre teorie.
Bibliografie

Adams, Rachel. 2017. Michel Foucault: Discourse. Critical Legal Thinking. http://criticallegalthinking.com/2017/11/17/michel-foucault-discourse (26 Oktober geraadpleeg).

Adhikari, M (red). 1996. Straatpraatjes: Language, politics and popular culture in Cape Town, 1909–1922. Pretoria: JL van Schaik; Kaapstad: Buchu.

Anon. Jaap Steyn. 2019 Wikipedia. https://af.wikipedia.org/wiki/Jaap_Steyn (16 Oktober geraadpleeg).

Genette, Gerard en Marie Maclean. 1991. Introduction to the Paratext. New Literary History, 22(2):261–72.

Kraal Uitgewers. 2019. https://www.kraaluitgewers.co.za (16 Oktober geraadpleeg).

Lewis, Gavin. 1987. Between the wire and the wall. A history of South African “Coloured” politics. Kaapstad: David Philip.

Kyk ook 

NALN-video: Skrywers en politici as aktiviste vir Afrikaans deur JC Steyn

The post <em>LitNet Akademies</em>-resensie-essay: <em>Verset en opbou</em> deur JC Steyn appeared first on LitNet.

Resensie: Too many tsunamis deur Vincent Pienaar

$
0
0

Titel: Too many tsunamis
Skrywer: Vincent Pienaar

Uitgewer: Penguin Random House
ISBN: 978 1485903369

Die 34-jarige ongeluksvoël en lomperd, Bert Laid bly nog by sy ma. Moeder en die G&T-drinkende Auntie Grace terg die arme jongman tot vervelens toe; reël vir hom die een na die ander toe-oog-afspraak, en help om werk te soek. Wel, op 34 is Bert reeds ’n professionele werksoeker. En as hy ’n verloorder is, is dit nietemin ’n hoogsbegaafde een – sy droom om ’n wêreldberoemde skrywer te word, het nog niks opgelewer nie. Daar bly vir Bert net een uitweg oor: hy moet selfdood pleeg en sorg dat sy literêre erfenis postuum geeer word:

"He had lost count of the number of writing competitions he had entered. Remembering how many competitions he had won was a lot easier. Wins? None. Second places? None. What about honourable mentions? None. This was going to be his final attempt and it was going to get him quoted in the Internet lists of famous last words or – as Groucho Marx said about living forever – he would die trying. But to win this one, he knew he had to come up with the tightest, funkiest and most economical copy possible."   (10)

Op die gesaghebbende letterkundige webwerf, Literary Hub bespiegel die skrywer, Dustin Illingworth of die literêre selfdoodbrief geklassifiseer kan word as ’n letterkundige subgenre. En dit is inderdaad so: die laaste woorde van bekende skrywers kan gelees word as addendum tot hulle oeuvre. Too many tsunamis is geensins ’n morbiede of ontstellende werk nie; dit is, om die waarheid te sê, skreeusnaaks. Bert voltooi nie sy selfdoodbrief aan Moeder nie, maar begin in stede daarvan ’n voetnoot oor sy eie lewe te skryf. Laasgenoemde ontvou dan as die verhaalgegewens van ’n roman, met gelyknamige titel. 

Moeder kry vir Bert ’n werk as assistent by ’n drukkerswinkel. Die karakters en storielyn word ’n viering van ’n middelklasbestaan en van dodelike middelmatigheid. Alhoewel alledaags, is die karakters lewensgroot – hulle word pikaresk en op geanimeerde wyse uitgebeeld, wat plek-plek aan ’n strokiesprent herinner. Ná werk gaan drink Bert in die kroeg, Lone Star, en dié kroeg sowel as die drukkerswinkel word die katalisator van ontmoetings met eksentrieke wesens, gomgatte, Gote en selfieverslaafdes. Misverstande vier hoogty en die leser raak geheg aan Pienaar se aweregse personasies. Alhoewel die roman die leë wêreld van die absurde voorstel, bevat dit ook elemente van die klug – baie dele is lynreg absurd. Daar is die tergende geheim van die groen kabinet waaraan Bert nie mag raak nie; die paranoïa van sy seniors...tot die polisie een dag toeslaan op die winkel en die geheim met geweld in die ope gebring word. Bert, wat intussen honderde gratis gunsies vir armes en bejaardes gedoen het, soos om werkloses se CV's kosteloos te faks, verkeer verkeerdelik onder die indruk dat hý gearresteer gaan word – die winkel se motto is nie om dowe neute "no kindness goes unpunished" nie.

Moeder, die oorbeskermde matriarg, knoop in die stilligheid ’n verhouding aan met Archie Frankenmeier en dis met afgryse wat Bert haar sekskapades gadeslaan. Die eksistensiële vakuum waarin hy verkeer, word deurlopend met sardoniese erns en galgehumor verbeeld. Wanneer dinge te veel raak, gaan sit hy in sy man cave en speel rekenaarspeletjies, motorwedrenne waarin hy teen die blitsige Speed Volice kompeteer. Maar wié is Speed Volice régtig?

Die roman betrek die populêre kultuur van die dag, tegnologie, die sosiale media...en ’n YouTube-video wat Angela van Bert geneem het en wat hom met duisende likes en ’n rooi gesig laat. En dan is daar sy liefde vir die tragiese vrou, Light (wat op ’n dieper vlak die lewe simboliseer).

Naas ernstige besinnings oor die selfdood van Virginia Woolf, Ingrid Jonker, Ralph Rabie, Marilyn Monroe en ander, wat ook aan die roman ’n metafiksionele lading gee, het die boek weinig met die Savage god-tradisie van selfdoodlektuur uit te waai. Die sitkomagtige styl is gelukkig meer komies as steurend, net soos die persoonsbeskrywings van karakters: 

"She was like a ghost. Barely reaching his shoulder, she had dark, tatty hair, her eyes so wide apart she looked like a hammerhead shark, bulging out of their sockets as if she was constantly in shock."  (29)

Ek het Too many tsunamis terdeë geniet. Pienaar kyk deur ’n ongewone en lighartige bril na verskynsels soos selfvernietiging en selfdood, maar oppervlakkig is die boek gewis nie. Die karakters se pyn bly netjies gekamoefleer in die tragikomiese en kan dalk die beste saamgevat word in die woorde van Horace Walpole: “The world is a tragedy to those who feel, but a comedy to those who think.”

The post Resensie: <em>Too many tsunamis</em> deur Vincent Pienaar appeared first on LitNet.

Reader impression: Tobacco wars by Johann van Loggerenberg

$
0
0

Title: Tobacco wars, inside the spy games and dirty tricks of southern Africa’s cigarette trade
Writer: Johann van Loggerenberg
Publisher: Tafelberg
ISBN: 9780624081678

For most people, the world of tax collection is opaque, existing in our lives simply as a list of onerous instructions emanating from a seemingly impenetrable government institution. In my world, casual discussions around tax collection occur mostly in one of two ways: as the source of vitriol or the brunt of vitriolic jokes. In these stories, we’re always the victim.

A former tax executive at the South African Revenue Service (SARS), Johann van Loggerenberg, has done the reader a great service in taking up writing about his experiences. His latest work, Tobacco wars, takes us further down the road into what it means to be a civil servant.

Van Loggerenberg became a familiar name a few years ago with the publication in the media of stories of the so-called “rogue unit” at SARS – stories now discredited as having been instituted to serve the nefarious goals that this book highlights. But it is not just a book about that.

First off, it reads like a thriller as it tells how a unit leading the fight against illicit tobacco came to be systematically dismantled, how events from 2013/14 developed into a whirlwind whose effects the author describes right up until this year.

It tells how even the most powerful tobacco companies were empowered in their shady dealings when corruption took hold of Jacob Zuma’s government.

In this way, Tobacco wars contributes to exposing the levels attained by state capture, and does so, importantly, by telling the stories of individuals.

It is a deeply personal story for the author. Indeed, these kinds of battles always are, but it shows how the war touched – and still touches – the lives of ordinary people, claiming reputations, jobs and even lives.

In fact, it goes wider than that: “… As things stand,” Van Loggerenberg writes, “every compliant taxpayer in the country is effectively subsidising the tax evaders.”

Every step of the way through the book is substantiated in an annexure of copious references.

Many parts of the story have appeared in media stories already, and some of it may not be news, but this is the version from a man at the centre of it. It also ties together many of the more granular aspects of the many characters and their practices.

One example:

Sipping his cool drink through a plastic straw, the handler told Baloyi, “Gold Leaf is a problem. They’ve grown over the years, they have a huge market in the country nowadays. We need to deal with them.” Baloyi just nodded and listened.

“We’ve come up with a plan. We need to sow discontent among the management at Gold Leaf and staff. This is where you come in,” said the handler. Baloyi just listened. “We think that if we can steal some of the stock, just a few cartons here and there, in a way that will make Gold Leaf’s management think their staff is involved, it is likely that they will begin to behave in a way that may just cause the staff to revolt.” Baloyi understood.

Among the many protagonists are a comprehensive band of powerful business people, former soldiers and ex-police, corrupt officials, street crooks and more.

In his foreword to the book, Sikonathi Mantshantsha, as deputy editor of the Financial Mail, describes the period that Tobacco wars details as “one of the darkest … since the dawn of democracy”.

Here, Van Loggerenberg’s book also provides yet another warning to readers in general about the value of information and misinformation in an age where we grossly underestimate what we give away in exchange for all this “free” information.

Overall, the book sheds light on the darker workings of a massive industry. But it also provides much-needed insight into SARS and the world of tax collection. In a sense, it may make this enterprise even friendlier for the common man.

Tobacco wars is an easy but discomfiting read. Van Loggerenberg has laid out the story, but also the level of apparent inaction of the authorities, on many cases. Many questions remain. The most important one: When will action be taken against the culprits?

Tobacco wars, inside the spy games and dirty tricks of southern Africa’s cigarette trade follows Van Loggerenberg’s previous works, Rogue: The inside story of SARS’s elite crime-busting unit (with Adrian Lackay) and Death and taxes: How SARS made hitmen, drug dealers and tax dodgers pay their dues.

 

The post Reader impression: <em>Tobacco wars</em> by Johann van Loggerenberg appeared first on LitNet.

Lesersindruk: Na verre hawens deur Hennie van Deventer

$
0
0

Titel: Na verre hawens
Skrywer: Hennie van Deventer
Uitgewer: Naledi
ISBN: 978192851818

Beskrywings van reise na verre lande en hawens het my van my kinderdae af bekoor. Ek was nog in die laerskool toe ek Daar ver oor die see deur “Tannie” op my moeder se boekrak ontdek en byna verslind het danksy ’n verbete nuuskierigheid en ’n honger wanderlust. “Tannie” was die skuilnaam van H van Heerden. Sy vertel van ’n reis per skip, byna ’n eeu gelede, van Kaapstad na Europa. Dié kosbare boek met foto’s is in 1929 deur Nasionale Pers uitgegee en word as Africana gereken.

My wanderlust is verder aangewakker deur vertellings van my oom wat as soldaat in die Tweede Wêreldoorlog per skip van Durban af deur die Suezkanaal na Egipte en later Italië gevaar het … en na die oorlog veilig teruggekom het.

Sulke reisbeskrywings, veral per skip, is gewilde leesstof by hierdie leunstoelreisiger, en laat by my die ou kinderliedjie opduik: “Eine Seefahrt die ist lustig, eine Seefahrt, die ist schön, denn da kann man fremde Länder und noch manches andere sehn. Hol-la-hi, hol-la-ho…”

Hennie van Deventer se hoogs leesbare blogs oor verskeie reise wat oor sowat vyf dekades per skip onderneem is, het nou ’n boek geword; ’n boek wat geroep het om “te water gelaat” te word. Na verre hawens – sy jongste (en negentiende) boek – het pas by Naledi verskyn.

Toe seereise op luukse skepe langs die Suider-Afrikaanse kus alledaags begin word het, het ek ook vir my en my vrou op so ’n vaart van Durban na Maputo en verder met die Sinfonia bespreek, maar ons skip het nie gekom nie weens onvoorsiene siekte. My belangstelling in hierdie reise het nie afgeneem nie en ek het ontdek dat ’n mens op die internet kan gaan kyk waar die skepe hulle bevind. Probeer dit gerus. Tik byvoorbeeld “Where is the Sinfonia now?” op Google in en jy kry ’n blik op die wye oseaan en byvoorbeeld die skip se swembad uit ’n kamera hoog op die skip, of sien self hoe lyk die omgewing van so ’n skip waar dit in ’n hawe vasgemeer is.

Met die tik hiervan was die Sinfonia by Santorini in Griekeland en op die punt om na Split in Kroasië te vertrek.

Met nostalgie, en ook met humor, vertel Van Deventer van byna elke reis – met vaartuie oor die spektrum: van die klassieke en weelderige Queen Mary 2, van gesellige vakansieskepe, plesierbote, veerbote, rivierbote, jagte, skeertuie, motorbote; ook van doodgewone skuitjies. Maar kom ek deel ’n paar lusmakertjies met voornemende lesers:

  • Die Pendennis Castle, die kroonjuweel van die Union-Castle-vloot: Hierdie reis van Kaapstad na Durban in 1970 was die Van Deventers se nooiensvaart. Hy vertel met nostalgie en ook met humor van hierdie vaart. Maar tien jaar later is “ons skip” in ’n Taiwannese hawe afgetakel. Seker die lot van byna elke skip wat nie onder die golwe verdwyn nie. Gereduseer tot ’n hoop afvalmetaal. Stof tot stof, swierigheid tot skroot.
  • Die Sinfonia klink na die Van Deventers se gewildste skip waarmee ’n hele paar reise onderneem is – voordat die weelde-vaartuig middeldeur gesny is om ’n stuk skip so groot soos ’n woonstelgebou in te las! En weer die oseane aan te durf … Met hierdie skip het hulle ’n byna sentimentele verhouding opgebou.
  • Die Sinfonia-vaart met hul tweeling-kleinseuns, wat toe 5 jaar oud was, staan uit, en gee soveel plesier. Van Deventer skryf: “Die sorgvrye ure saam met die kinders op die dek sal dié oupa vir niks verruil nie”. En verder: “Die driemanskap Jacob, Thomas en die Sinfonia was ’n Dit het ons elke oomblik laat voel dat die ondermaanse ’n salige plek is om op te vertoef.”
  • Die reis van 22 dae op die Queen Mary 2 – van Kaapstad oor Durban, Mauritius, Fremantle en Melbourne na Sydney – was onvergeetlik en ’n groot deel van die boek handel oor wat op so ’n droomvaart op jou wag. ’n Pluspunt van hierdie boek is dat die skrywer nie net van al die voortreflike dinge op die skip vertel nie, maar waar moontlik ook uitbrei oor die besienswaardighede van die “verre hawens” waar die skip aandoen. ’n Reis op die ontsagwekkende Queen Mary 2 word ’n voyage en nie ’n cruise nie genoem. Mindere skepe, selfs groter as die Queen Mary 2, is vakansieskepe, nie ocean liners nie.
  • Twee ander lang reise waarvan Van Deventer vertel is dié met die Opera langs die weskus van Afrika, deur die Straat van Gibraltar en die Middellandse See na Malta (’n besondere ervaring wat gelees moet word) en toe verby Griekeland na hawens langs die mooie Adriatiese See tot by Venesië. Later volg die vaart wat hy hul laaste seereis noem met die Musica van Durban na Venesië oor Reunion, Mauritius, die Seychelle, Aqaba (deur waters met die risiko van seerowery), Katakolo in Griekeland, Montenegro en Split in Kroasië. Die vaart deur die Suezkanaal met woestyn aan weerskante was dalk die aanloklikste hoogtepunt. Die hoofstuk oor die vaart deur die Suezkanaal is self ’n uiters insiggewende deel van die boek.
  • Waardevolle raad en wenke aan toekomstige seevaarders word in hierdie boek gegee. Onthou, dit is ’n gesoute seereisiger wat aan die woord is. Na al die seereise en ervarings kan Van Deventer met gesag praat oor die vereistes wat aan liggaam en gees gestel word, fiksheid, gesondheid, gerief, vasbyt in versoekings van oorvloedige kos en lekkernye, privaatheid, versterking van gesinsbande, begroting vir ’n reis, ens.

Hierdie gesellige lekkerleesboek word gekenmerk deur Van Deventer se vloeiende skryfstyl, fyn waarnemings en beskrywings, soos verwag kan word van ’n joernalis met ’n leeftyd van skryf agter hom. Geniet ook die humor, soms op homself gerig. Net jammer dat die boek nie meer foto’s bevat nie.

The post Lesersindruk: <em>Na verre hawens</em> deur Hennie van Deventer appeared first on LitNet.

Resensie: By die brandende berg deur Piet van Rooyen

$
0
0

Titel: By die brandende berg
Skrywer: Piet van Rooyen
Uitgewer: Penguin Random House
ISBN: 9781485904021

JJ van Solms is nou nie eintlik wat mens ’n storieboekheld sal noem nie. Hy is wel intelligent, fluks en uiters ondernemend, maar mettertyd kom sy ongunstige eienskappe al hoe meer na vore: geldgierigheid, chauvinisme, rassisme. Tog behou die leser ’n teensinnige soort simpatie vir hom, want hy het heelwat selfinsig en kan homself sien vir wat hy is. Tot op ’n punt – dan verloor hy alle perspektief. Rondom hierdie komplekse karakter het Piet van Rooyen die verhaal van By die brandende berg gebou.

Teenoor die middeljarige JJ staan Dominique, die langbeenskoonheid uit die Kongo, ’n skooldogter nog, op soek na ’n wit man om haar uit haar benouende omstandighede weg te neem. Sy kry wat sy gesoek het, maar ook heelwat meer. Met haar jeug en oënskynlike onskuld staan sy in sterk kontras teenoor haar man, wat geen engeltjie is nie en self ook deeglik daarvan bewus is, selfs ’n bietjie trots is daarop.

By die brandende berg se sterk punt is die wonderlike natuurbeskrywings. Plek-plek is die taalgebruik werklik lieflik en liries, al gaan dit oor onherbergsame, wrede gebiede. Die skrywer neem ons van die Namibiese woestyn (waar JJ tuis voel), na die oerwoude van die Kongo, waar JJ intens ongemaklik voel. Die broeiende hitte, die voortdurende reën, die mis, die klouende plantegroei, alles word in detail geskilder sodat die leser self die karakter se intense ongemak kan voel. JJ beur egter voort, teen alle verwagting in, want sy rustelose gees is altyd aan die soek na nog ’n avontuur, nog ’n projek, nog ’n manier om gou ryk te word (en dit weer net so gou te verloor).

Dis nie net die Kongo se klimaat wat hom afstoot nie. Van die begin af is sy soeke na mineralerykdom ’n felle stryd. Die stad benou hom nog meer as die oerwoud; die korrupte amptenaar wat sy lot in sy hand hou, word in detail geteken. Die leser kan sien hy stuur op ’n ramp af, maar JJ wil dit nie sien nie.

Toe dinge vir hom te warm word in die Kongo, los hy alles net so en vat die pad Namibië toe, waar hy aan die voet van die Brandberg ’n skamele staning vir hom en sy gesin inrig. Die Brandberg word mettertyd ’n volwaardige karakter in JJ se verhaal. Sy is ’n oorweldigende teenwoordigheid in sy lewe; misterieus, beeldskoon, gevaarlik. By twee geleenthede loop hy hom lelik vas teen haar hange, maar hy is nie ’n man wat sy lesse maklik leer nie.

In die Kongo ontmoet hy twee Chinese vennote wat deur die amptenaar aan hom opgedring word. Hierdie aspek van die storie is besonder relevant, gesien in die lig van die toenemende Chinese bedrywighede in Afrika. JJ sien dit dan ook vir wat dit is – ’n nuwe vorm van kolonialisasie, wat ook maar ten doel het om soveel van die gebied se natuurlike hulpbronne as moontlik in die hande te kry. Terug in Namibië vind hy dat dieselfde ook daar aan die gebeur is – selfs die land se donkies is nie meer veilig nie.

Die natuurbewaarder, Chris, wat JJ in Namibië leer ken, toon nogal ’n besondere ooreenkoms met die skrywer en natuurbewaarder, Christiaan Bakkes. Die situasies waarin Chris hom bevind, word gereflekteer in Bakkes se boek Plunderwoestyn, waarin hy die probleme en korrupsie in Namibië se natuurbewaringskringe aan die kaak stel. Selfs die dood van die karakter se hond as ’n waarskuwing van sy vyande, stem ooreen met Bakkes se ondervinding. Uit ’n onderhoud met Bakkes blyk dit dat hy en Van Rooyen saamstem oor wat in Namibië aan die gebeur is: https://www.netwerk24.com/Weg/Nuus/ontmoet-die-skrywer-christiaan-bakkes-20190121

Piet van Rooyen is ’n ervare skrywer van vele romans, waaronder verskeie pryswenners. Hy skryf met intieme kennis oor die landstreke en situasies waarin sy karakters hulle bevind. Sy manlike hoofkarakter is oortuigend in sy onvolmaaktheid en uiteindelike paranoia.

Die storie word meestal uit die perspektief van ’n alomteenwoordige verteller weergegee, andersins uit JJ se hoek. Die verteller is soms geneig om ongevraagde kommentaar oor die karakters uit te spreek, wat afbreuk doen aan die verhaal. Op die paar plekke waar daar in die middel van ’n toneel onverwags na Dominique se perspektief oorgegaan word, is dit hinderlik en verbreek dit die vloei van die verhaal.

Hier en daar kom klein tipografiese foutjies voor, veral twee woorde wat per abuis vas aan mekaar geskryf word, maar dis nie genoeg om werklik hinderlik te wees nie.

By die brandende berg is die verhaal van ’n man en sy gesin se aftakeling, gesien in die konteks van die stroping van Afrika deur verskeie rolspelers wat hulle hande op haar rykdom wil lê. 

By die brandende berg is ’n harde verhaal, die storie van ’n man onder die manne, geskryf deur iemand wat sy onderwerp deur en deur ken.

The post Resensie: <em>By die brandende berg</em> deur Piet van Rooyen appeared first on LitNet.

Viewing all 1806 articles
Browse latest View live


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>